8
daar worden aangewend waar ze het meest
noodzakelijk zijn, het grootst. Het jaarlijks
vast te stellen verdeelbesluit en de op te stel
len meerjarenraming, zijn daartoe de geëin-
gende middelen.
Maar een juist hanteren van die middelen
vereist een duidelijk stads- en dorpsver-
nieuwingsbeleid. E'.n daar mankeert het in de
ogen van Van der Bij bij veel gemeenten
aan. Het wordt volgens hem, vooral ook om
dat vrijwel alle gemeenten constateren dat er
te weinig geld is voor stads- en dorpsver
nieuwing, zo langzamerhand tijd dat er een
wat diepgaander beleidsoriëntatie gaat
plaatsvinden, op basis waarvan prioriteiten
vastgesteld kunnen worden.
Gemeenten zouden zichzelf volgens Van der
Bij eens een aantal vragen moeten stellen:
- Wat zijn belangrijke maatregelen wanneer
het om stads- en dorpsvernieuwing gaat? Is
dat de financiering van achterstallig onder
houd aan partikuliere woningen of het her
stel van casco's en het behoud van voor het
dorp karakteristieke gebouwen? Is dat het
verfraaien van de woonomgeving of het her
stel en behoud van karakteristieke groen
voorzieningen en open ruimten? Of is het
verplaatsen van een milieuhinderlijk bedrijf
van zo groot belang, dat andere dorpsver
nieuwingsmaatregelen hier enige tijd voor
opgeschort dienen te worden?
- In welke relatie staan de stads- en dorps-
vernieuwingsaktiviiteiten tot andere beleids
terreinen en beleidsmaatregelen? Middels
het opstellen van integrale stads- en dorps-
vernieuwingsplannen kan op deze vraag ant
woord worden gegeven.
- Worden de financiële mogelijkheden bui
ten het stads- en dorpsvemieuwingsfonds in
voldoende mate benut? Het aantal regelin
gen buiten het fonds is zo groot dat een hel
der inzicht daarin vaak ontbreekt met als ge
volg dat er geen beroep op wordt gedaan.
Wellicht kan in dezen een jaarlijks door de
provincie te verschaffen overzicht van bij-
drage-mogelijkheden, naast het fonds, een
oplossing bieden, oppert Van der Bij.
- Welk bedrag wil men als gemeente zelf
jaarlijks aanwenden ten behoeve van de
stads- en dorpsvernieuwing?
Met het antwoord op deze vragen, zegt Van
der Bij, kan men als gemeente een gericht
beleid voeren, waarbij de fondsgelden ook
daar worden aangewend, waar men dit heeft
gewild.
Aan het slot van zijn lezing tijdens het
Heemschutsymposium heeft hij aandacht ge
vraagd voor een aspekt van nazorg. In de
praktijk doen zich ongewenste ontwikkelin
gen voor, die het effekt van stads- en dorps-
vemieuwingsmaatregelen weer volledig te
niet kunnen doen (bv. vestiging van een mi
lieuhinderlijk bedrijf naast gerenoveerde
woningen). Met het opstellen van een stads
vernieuwingsplan of een bestemmingsplan
zou dat kunnen worden tegengegaan. Drs.
van der Bij: 'Het is dan ook bijzonder
vreemd dat er nog steeds geen verplichting is
om voor bebouwde kommen een bestem
mingsplan te hebben. Immers, het zijn juist
deze bebouwde kommen waar zich de laatste
jaren, mede als gevolg van het stads- en
dorpsvemieuwingsbeleid, de grootste veran
deringsprocessen afspelen. Waar bestem
mingsplannen en stadsvernieuwingsplannen
de intentie hebben dit soort veranderingspro
cessen in goede banen te leiden, zou een
dergelijke verplichting in de nieuwe Wet op
de Ruimtelijke Ordening geenszins misstaan
hebben
TRADITIONELE BOERDERIJEN
VERDWIJNEN
'Wij moeten er van uitgaan, dat zonder in
grijpen van de overheid de traditionele boer
derijen in Drenthe zullen verdwijnen. Ten
dele omdat ze leeg komen te staan als gevolg
van boerderijverplaatsing bij ruilverkave
ling, ten dele omdat zij in een moderne be
drijfsvoering op het oude erf moeilijk of niet
zijn in te passen'aldus direkteur Corneille
F. Janssen van het Provinciaal Bureau Mo
numentenzorg te Assen in zijn inleiding 'Be
houd en verbouw van boerderijen in
Drenthe.'
Met de omwentelingen in de Drentse land
bouw is de boerderij in de loop der eeuwen
als woon- en bedrijfsgebouw nogal aan ver
andering onderhevig geweest. Door intensi
vering van het bedrijf nam regelmatig de be
hoefte toe aan bergruimte voor de oogst en
aan bijschuren voor bijvoorbeeld schapen
houderij. De hoofdvorm: een rechthoekig
huis met aan één zijde, bij het woongedeel
te, een 'krimp', om een hogere zijgevel
waarin ramen te verkrijgen, bleef gehand
haafd. Ook de hoge en vrij steile daken ble
ven de boerderijen kenmerken. De situering
bleef ook lang gelijk: als regel iri dorp of
gehucht als groep bijeen. Sinds de 19de
eeuwse ontginningen ontstaan er ook ver
spreid liggende boerderijen. In het oosten
van de provincie dringen nu Groningse boer
derijtypen Drenthe binnen.
TOTAAL ANDERE VORMEN
Wij beleven nu opnieuw een omwenteling in
de landbouw, ditmaal één die leidt tot totaal
andere vormen van boerderijen. Door me
chanisatie van de bedrijven met veel meer
vee, ontstaan gebouwen met een groot vloer
oppervlak en flauw hellende kappen. Zo'n
modem veebedrijf kan bestaan uit een groot
stalgebouw, een voedersilo, een werktuigen
berging en een bungalowachtig woonhuis.
Ook akkerbouwbedrijven veranderen, door
dat de behoefte vervalt aan berging van de
oogst. Eisen van efficiënte bedrijfsvoering,
Hinderwet, en diepere ontwatering van de
gronden leiden tot ruilverkavelingen en be-
drijfsverplaatsing. Een onvermijdelijk ge
volg is dat de oude boerderijen 'overbodig'
worden. Een aantal jaren terug zijn er vrij
veel verbouwd tot ééngezinshuis. Deze op
lossing leverde meestal weinig bezwaren op.
Het uiterlijk van de gebouwen behoeft niet
of nauwelijks te worden aangetast, en de
'kern', het gebintwerk kan behouden blij
ven. Maar het is geen goedkope oplossing en
dus zeker niet één die op grote schaal toepas
baar is.
GROOT AANTAL WOONEENHEDEN
Ook met de bedoeling om oude boerderijen
te behouden, is de laatste jaren een aantal
boerderijen verbouwd tot een (relatief) groot
aantal kleine woningen (zgn. HAT-eenhe-
den). Inmiddels is duidelijk, zo stelde de
heer Janssen tijdens het Drents Heemschut
symposium, dat de oplossing van het pro
bleem niet langs deze weg te bereiken valt.
'Immers, voor de nieuwe bestemming moet
er nogal wat worden gewijzigd: de gevels,
vooral van het bedrijfsgedeelte, moeten in
grijpend worden veranderd om voldoende
lichttoetreding te verkrijgen. Om dezelfde
reden moeten de rieten daken geperforeerd
worden met grote aantallen daklichten.
Voorts verschijnen op het dak de uitmondin
gen van ventilatie- en afvoerkanalen. Eén en
ander leidt tot een grondige wijziging van
het uiterlijk, waarbij hooguit het silhouet
van de boerderij blijft bestaan. In het inwen
dige blijkt de oude gebintconstructie in de
weg te staan, zodat deze verwijderd wordt.
En ook de indeling van het oude woonge
deelte wordt meestal overhoop gehaald, zo
dat aantrekkelijke en soms ook historisch be
langrijke interieurdetails verdwijnen. Zo lei
den goede bedoelingen tot een architecto
nisch ongeluk. Wanneer dan ook nog het
oude erf wordt opgesplitst in een aantal
tuintjes is de ramp compleet.'
Janssen voert overigens als verzachtende
omstandigheid aan, dat deze verbouwingen
een gevolg zijn van het heersende subsi
dieregime op het terrein van de volkshuis
vesting. Dit regime maakt het onmogelijk
om een verbouwing tot twee of drie woon
eenheden exploitabel te maken. Toch zou,
zo meent Janssen, behoud van oude boerde
rijen op deze wijze mogelijk zijn. Voorwaar
de is dat het subsidiesysteem wordt ver
ruimd. Janssen: 'Gebeurt dit niet, dan zullen
wij de meerderheid van de oude boerderijen
in Drenthe in de komende jaren zien ver
dwijnen.'
Hij mist in de moderne boerderij elk 'streek
eigen' kenmerk, maar aanvaardt dat als on
vermijdelijk. Wat volgens hem niet onver
mijdelijk is, is de vaak bedroevende archi
tectonische kwaliteit van de nieuwe ge
bouwen.
Gesloopte woning van P. J. H. Cuypers in Assen