7 nen duidelijker op historische basis worden geënt. 4. Voor de aanwijzing tot beschermd dorps gezicht zouden niet alleen bouwkundige za ken bepalend moeten zijn, maar evenzeer landschappelijke situering, dorpssilhouet, structuur en eventueel jongere beeldbepalen de panden. Huisweiden vragen, binnen het bestemmingsplan, bescherming tegen onge wenste bebouwing. Herinventarisatie van het dorpsgezicht als totaliteit is het overwe gen waard. Brinken dienen met het oog op volledig verzekerd behoud en herstel in het bestemmingsplan nauwkeurig omschreven te worden. In feite verdienen brinken een omschrijving als monument, evenals solitair staande fraaie bomen of boomgroepen. Zo'n beschrijving is ook nodig van bestratingen (met materiaalsoort) binnen de historische nederzetting. En verder moet er bij uitbrei ding van stad of dorp een strak beleid wor den gevoerd t.a.v. algemene groenvoor zieningen. Privatisering van openbaar groen mag niet gaan ten koste van struktureel groen. 5. Om landschappelijk storende bebouwing tegen te gaan dient bij het verlenen van bouwvergunning middels bepalingen in de bouwverordening het aanbrengen èn onder houden van beplanting te worden vastgelegd (loopstallen, bio-industrie). De opgelegde voorwaarden bij de vergunning voor aanleg van kampeerterreinen dienen inhoudelijk be ter te worden beoordeeld. Zorgvuldiger landschappelijke vormgeving van kunstwer ken als viaducten en opritten van verkeers wegen ware gewenst. De provincie Drenthe probeert vier streek plannen in elkaar te schuiven tot één plan voor de hele provincie. In combinatie met een landschapsstruktuur- plan moet het volgens Hollema mogelijk zijn de landschappelijke verschijningsvorm in stand te houden en waar nodig te wijzigen, te verbeteren. Door het toevoegen van pas sende, nieuwe waarden zijn er zeker moge lijkheden. Hollema wijst op het belang van een vroegtijdige bezinning, vooral met het oog op een veranderend landbouwbeleid dat zich uit in minder produktie, bebossing van landbouwgronden en wellicht herinrichting van ruilverkavelingen. ZICHT ONTBREEKT 'In veel gemeenten ontbreekt het zicht op de aard en omvang van het te doorlopen stads en dorpsvernieuwingsproces en de relaties die er zijn met andere gemeentelijke beleids terreinen. Van een duidelijk stads- en dorps- vernieuwingsbeleid is in die gemeenten nog steeds geen sprake', zei stedebouwkundig adviseur drs. F. van der Bij op het Drents Heemschutsymposium. Met enige ongerustheid ging hij verder: 'Ondanks het feit dat er jaarlijks een ver- deelbesluit moet worden vastgesteld en meerjarenramingen gemaakt moeten wor den, is men in het proces van bezinning ten aanzien van de stads- en dorpsvernieuwing vaak nog niet verder gekomen dan het op een rij zetten van een aantal maatregelen die getroffen zouden moeten worden, en de vast stelling dat er in ieder geval voldoende be schikbaar moet zijn voor de partikuliere wo ningverbetering.' Van der Bij hield de deelnemers aan het symposium een inventarisatie voor van ef fecten, problemen en mogelijkheden na twee jaar gedecentraliseerde stads- en dorpsver nieuwing. Sinds de jaren zestig is het aantal subsidiere gelingen voor stads- en dorpsvernieuwing sterk toegenomen. Het accent verschoof, on der andere door toedoen van bewoners, van sloop naar verbetering. Stads- en dorpsver nieuwing werd planmatiger en trok de be langstelling van beleggers naarmate duidelij ker werd dat vernieuwing leidt tot econo misch herstel van wat was afgeschreven. De invoering van de Wet op de Stads- en Dorps vernieuwing in 1985 betekent een nieuwe fase in die ontwikkeling. De sturende in vloed van het Rijk op het gemeentelijk pro ces van stads- en dorpsvernieuwing ver dwijnt grotendeels en via een brede doeluit kering krijgen de gemeenten zelf zeggen schap over de besteding van het budget. STURENDE INVLOED PROVINCIE Het merendeel van de gemeenten blijft ech ter onder de sturende invloed van de provin cie. De meeste provincies, waaronder Dren the, willen duidelijk grip houden op het ge meentelijk proces van stads- en dorpsver nieuwing. Van der Bij vraagt zich overigens af of dat ook de bedoeling was van het pro ces van decentralisatie. Een andere vraag is of de toegenomen ge meentelijke invloed nu ook leidt tot accent verschuivingen in de aanwending van stads en dorpsvernieuwingsgelden. Over 1985 en 1986 blijken nauwelijks essentiële verschil len. Verheugend is het volgens Van der Bij ook te constateren dat het totaal van jaarlijks aan te wenden middelen nogal wat hoger ligt (bijna tweemaal zo hoog) dan de voeding van rijkswege van de stadsvernieuwings fondsen. Hij concludeert daaruit dat de ge meenten ook veel eigen middelen aanwen den; sinds de Wet op de Stads- en Dorpsver nieuwing zal dat alleen maar doelgerichter en meer bewust gebeuren. Dat is dan ook wat Van der Bij ziet als het grootste winstpunt van de decentralisatie van de stads- en dorpsvernieuwing, namelijk de algemene gemeentelijke oriëntatie op het proces van stads- en dorpsvernieuwing. De Wet verplicht gemeenten tot het vaststellen van een subsidie-verordening, het vaststel len van een verdeelbesluit en het opstellen van een meerjarenprogramma. Daar is be zinning voor nodig. Van der Bij: 'Op zich een erg gunstige ontwikkeling, die leidt tot een toenemende aandacht voor het herstel en behoud van wat men heeft.' ALGEMENE CRITERIA Minder gelukkig is Van der Bij met de ver deelsleutel die gemeenten is opgelegd. De algemene criteria voor die verdeelsleutel doen volgens hem geen recht aan specifieke situaties. Op provinciaal niveau zijn de mo gelijkheden om sturend op te treden groter, voorzover het niet gaat om grote gemeenten die hun geld rechtstreeks van het Rijk krij gen. Via de verdeelverordening kunnen de provincies bijvoorbeeld geld afzonderen ten behoeve van knelpunten en/of stads- en dorpsvemieuwingsaktiviteiten van bovenge- meentelijk belang. Ondanks de strijdigheid met het decentrali satieprincipe, vindt Van der Bijl het zinvol dat provincies blijven sturen, met name wanneer het gaat om zaken die van wezen lijk belang zijn voor het eigen gezicht van de provincie. In de Drentse situatie denkt hij bijvoorbeeld aan het behoud en herstel van de voor veel nederzettingen zo karakteristiek boerderijen (met de daaraan gekoppelde pro blematiek van bedrijfsverplaatsing) en aan het behoud en herstel van groenelementen in open gebied, zowel in de dorpen als in de overgangsgebieden van dorp naar buitenge bied. Op gemeentelijk niveau is de moge lijkheid, om te bewerkstelligen dat de gelden Boerderijen in het wegdorpenlandschap van Ruinerwold met populier, schietwilg en vruchtbomen op de erven. (Foto 'Het Drentse Landschap', F. Hamminga)

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1987 | | pagina 7