Bouwkundige
termen
34
'FACE-LIFT' VAN EEN HERDRUKT STANDAARDWERK
Kunsthistoricus Dr. E. J. Haslinghuis verzorgde de inhoud van het uitverkochte standaard
werk 'Bouwkundige termen'dat in 1953 het licht zag.
De alfabetische opzet, gangbaar voor woordenboeken op velerlei terreinen, bleef ook bij de
nu verschenen bewerking maatgevend. Het blijkt dat de beoefenaren der architectuur- en
bouwgeschiedenis in de Nederlanden (en in West-Europa) niet stilgezeten hebben.
De ondertitel 'Verklarend woordenboek der westerse architectuurgeschiedenis' is preten
tieus, maar dekt zeker de lading.
Geestelijke vader Haslinghuis heeft tot zijn overlijden in 1972 doorgewerkt aan een verbe
terde herdruk. Toch kwamen er intussen slechts ongewijzigde herdrukken van de pers, maar
de navraag bleef bestaan!
In 1978 kwam de ommekeer, toen uitgeverij
Bohn, Scheltema Holkema (opvolgster
van de eerste uitgever: Oosthoekin overleg
met de KNOB een redactiecommissie vorm
de. Doel was: vernieuwing en aanvulling
van dit zeer bruikbare architectuurwoorden
boek. Deze commissie bestond uit de kunst
historici drs. F. H. M. Bosch-Kruimel en
drs. A. F. E. Kipp, de architecten ir.
N. C. G. M. van de Rijt en E. M. van
Thienen, evenals bouwhistoricus H. Janse,
die ook als afgevaardigde van de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg fungeerde. De
laatste legt in het woord vooraf verantwoor
ding af voor de activiteiten die sinds 1978
werden ontplooid. Men heeft zeven jaar lang
aan de bewerking besteed, waarbij 2000 om
schrijvingen kritisch bekeken werden en aan
de huidige stand van de wetenschap aange
past werden.
Een vergelijking van de editie uit 1953 met
het nu verschenen boek spreekt voor zich
zelf. Bij een evaluatie is het natuurlijk be
langrijk te weten welke vakgebieden (dat
weerspiegelt al de oude lacunes) werden toe
gevoegd. In de eerste plaats werden er ter
men uit bestekken en andere geschreven
bronnen (o.m. archiefstukken) toegevoegd.
Deze komen vooral uit de koker van de afde
ling Bouwkundig Onderzoek en Documenta
tie bij de Rijksdienst voor de Monumenten
zorg. Belangrijk voor de architectuurge
schiedenis is de vermelding van het vroegst
bekende jaar van vermelding van een soms
in onbruik geraakte term. De bronnen zijn te
raadplegen bij de Rijksdienst te Zeist. Daar
om is het boek ook belangrijk voor de histo
rische taalkunde. Nu is eindelijk de moge
lijkheid geschapen voor de gebruiker, cor
rect de termen toe te passen, bij opstellen,
studies, boeken, scripties, rapporten, etc.
Met name het Duiitse taalgebied (en ook het
Franse) kon vaak tot voorbeeld strekken: in
tussen is de Arbeitskreis für Hausfor-
schung' na 30 jaar voorbereiding nog steeds
niet klaar met de samenvatting van de vele
vaktermen in een handzaam woordenboek.
In de 'Nieuwe Haslinghuis' werden verder
de trefwoorden inzake Griekse en Romeinse
architectuur (denkend aan de doorwerking
van de klassieke vormentaal na 1500), over
oude gereedschappen, molens en molenon
derdelen, verdedigingswerken en 'last but
not least' - het aantal vaktermen over de
bouwkunst na 1800 behoorlijk vermeerderd.
Ir. G. Berends bewerkte trefwoorden over
maten, en de overleden deskundige A. Slin
ger (gestorven in 1984) zorgde voor veel na-
tuursteengegevens. Verleidelijk is het, een
aantal trefwoordteksten te toetsen aan eigen
inzichten. Natuurlijk moet een dergelijk
woordenboek beknopt en bondig zijn maar
toch mis ik bij de term console de verwijzing
naar de oorsprong van dit element in de
houtbouw, en een kunsthistorische reeks van
elkaar opvolgende consoletypen (zoals be
kend in Drenthe, Overijssel, Gelderland en
Limburg).
Bij het trefwoord ankerbalkgebint ontbreekt
de verwijzing naar het standaardwerk van
KonradBedal: 'Historische Hausforschung',
Münster 1978. In het trefwoord vakwerk-
bouw ontbreekt totaal een karakterisering
van het vakwerkgebied in Nederland (Dren
the, Overijssel, Gelderland, Limburg).
In de tekst bij het trefwoord 'staatsietrap'
worden alleen Duitse en Oostenrijkse voor
beelden aangehaald, niets uit Nederland. Bij
de term 'voluut' mankeert de kunsthistori
sche invoeging, waarin Florence en Rome
nu eenmaal belangrijk geweest zijn. Bij het
trefwoord 'trap' is weer opvallend de afwe
zigheid van gegevens uit Nederland. De ach
terstand die er op dat terrein bestaat is er
wellicht uit af te lezen. Bij de term 'schuif-
kozijn' heeft men de eerste toepassing in Ne
derland achterwege gelaten. Janse heeft zelf
de invloed van de 'sash-window' uit Enge
land ten tijde van koning-stadhouder Willem
III in zijn bekende boek 'Vensters' be
schreven.
Belangrijk is de invoering van de door de
Stichting Historisch Boerderijonderzoek
(sinds 1973) ingevoerde vaktermen inzake
de gebint- en kapconstructies van boerderij
en en burgerhuizen. In Nederland heerste op
dit terrein tot dan toe geen eenheid: iedere
onderzoeker beschreef de constructies met
eigen termen.
Merkwaardig is, dat de vakterm 'statica'
ontbreekt: toch erg belangrijk voor bouw
werken. Ik denk daarbij aan Amerikaanse
onderzoekingen van de Franse kathedralen.
Bij het trefwoord 'doopvont' wordt niets
vermeld over de zandstenen exemplaren uit
het Bentheimse grensgebied, die sinds de
Romaanse periode ook in Noord- en Oost-
Nederland geïmporteerd werden.
KLOEK
Toch doen deze kritische aantekeningen
niets af aan de magistrale prestatie van dit
woordenboek. Men heeft aan praktisch alles
gedacht. Dit kloeke boek van 522 pagina's
geeft antwoord op de belangrijkste vragen
van de westerse architectuurgeschiedenis, en
de juiste literatuuropgaven voor diepgaander
onderzoek. Visueel gezien is het wellicht
jammer, dat er niet als in de eerste Oost
hoek-editie af en toe fotopagina's opgeno
men zijn, maar de prijs zou dan wellicht ho
ger gelegen hebben. Dit boek dient zich in
de vakboekerij van architecten, weten
schapsjournalisten, taalkundigen, studenten
en scholieren, restaurantievaklieden, kunst
historici, volkskundigen, leden van heem-
kundeverenigingen, heemschutters en be
langstellende leken een vaste plaats te ver
werven. De lijntekeningen bij de trefwoor
den zijn uitstekend. We kunnen met dit na
slagwerk jaren vooruit!
Overigens moeten de bewerkers niet achter
uit in de stoel gaan zitten: het is duidelijk dat
er natuurlijk een globale keuze aan ieder
trefwoord ten grondslag ligt, waarbij be
knoptheid een eerste vereiste is. Zo heeft Ir.
G. Berends een classificatie ontworpen van
de Nederlandse spiltrappen, die in dit woor
denboek nog niet te vinden is. Het adjectief
'Saksisch' duikt af en toe op, terwijl Slicher
van Bath hier in 1944 (Mens en land in de
middeleeuwen) een groot vraagteken bij ge
zet heeft. Beter zou zijn geweest een geogra
fische aanduiding: Oost-Nederlands (zonder
'stam'-achtergrond). Duidelijk is, dat de ac
centen in de architectuurgeschiedenis de
laatste jaren sterk verlegd zijn. De ontwikke
lingen gaan snel, en een nogmaals vermeer
derde nieuwe druk zou wel eens eerder no
dig kunnen zijn dan men denkt.
Toch is het een voortreffelijk boek, dat
iedereen in zijn vakbibliotheek dient op te
nemen. Instructief is ook het tabellarisch
glossarium achterin, met naast elkaar bouw
kundige termen in het Duits, Nederlands,
Frans en Engels. Dit is een belangrijk hulp
middel voor het bestuderen van buitenlandse
vakliteratuur. Aanbevolen!
E.J.
Dr. E. J. Haslinghuis, 'Bouwkundige termen'Ver
klarend woordenboek der westerse architectuurge
schiedenis, bewerkt door F. H. M. Bosch-Kruimel,
H. Janse, A. F. E. Kipp, N. C. G. M. van de Rijt,
F. M. van Thienen
Bohn, Scheltema Holkema - Utrecht 1986,
92,50