Veenhuizen en de Maatschappii van Weldacngheid m 17 ANNEMARIE TEN CATE Veenhuizen associeert men veelal onmiddellijk met gevangenis en verkeersdelicten. Dat het echter een gebied is met een belangrijk cultuur-historisch verleden is minder bekend. Wel licht heeft dit te maken met het feit dat het grotendeels verboden terrein is. Ondanks dat is het van belang dat Veenhuizen onder de aandacht wordt gebracht. Successievelijk verdwij nen bijna onopgemerkt restanten van dit interessante verleden. Het is dan ook zaak dat het gebied grondig en op deskundige wijze geïnventariseerd wordt en dat daarbij het ontstaan en de ontwikkeling mee tellen, want deze zijn van groot belang voor onze vaderlandse geschiedenisIk denk daarbij aan het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en de aparte gebiedsbeschrijvingen die binnen dit project gerealiseerd moeten worden. Vooruitlopend op het MIP zou het toch mogelijk moeten zijn met inzet van gedetineerden bijvoorbeeld de ijskelder, de oude koelschuren met daken van turf of de schaapskooien in stand te houden. Op deze manier werden namelijk ook een aantal van de eind 19e eeuwse woningen bij het oude tweede gesticht gerenoveerd. De eigendommen van Justitie grenzen ten zuiden aan een groot natuurreservaat, het Fochte- loër Veen. Met andere woorden een stuk ongerepte natuur dat in schril contrast is met een gebied, dat op een bijzondere wijze, volgens een strikt lineair patroon, in cultuur werd gebracht en dat een rijke geschiedenis kent. Een grotere tegenstelling is bijna niet mogelijk! JOHANNES VAN DEN BOSCH Een belangrijke rol in de ontwikkeling van Veenhuizen speelde Johannes van den Bosch (Herwijnen 1780-Den Haag 1844), die na een opleiding tot genie-officier om een standplaats op Java verzocht. In 1799 arriveerde Van den Bosch in Batavia. Hij maakte niet alleen snel promotie, maar ook legde hij de grondslag voor zijn latere ideeën over het cultuurstelsel. Hij kocht rond Bata via een paar duizend hectare grond, liet het draineren en geschikt maken voor de rijst bouw. Als arbeiders gebruikte hij slaven en werklozen. Binnen korte tijd maakte dit be drijf enorme winst -wat van de latere kolo niën van de Maatschappij van Weldadigheid niet gezegd kan worden - en hij verkocht het tegen een zeer goede prijs. Van den Bosch werd na onenigheid uit de dienst ontslagen en keerde in 1813 terug naar Nederland, trad in 1814 werderom in krijgsdienst en be kleedde nog een aantal functies. In 1839 werd hij genoodzaakt als Minister van Kolo niën af te treden, nadat zijn kolonisatiebeleid weggestemd was. Behalve de belangrijke functies in Overheidsdienst was zijn levens taak de organisatie rondom de Maatschappij van Weldadigheid. MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID Na het vertrek van de Fransen begin 19de eeuw was de armoede hier groot en de Ne derlanden telden een groot aantal wezen. In dit klimaat ontwikkelde Van den Bosch zijn theorieën verder en in 1818 vraagt hij Ko ning Willem 1 toestemming om een Maat schappij van Weldadigheid te mogen oprich ten. Prins Frederik werd voor het leven be schermheer van deze maatschappij. De land- bouwkolonisatietheorieën zette Van den Bosch uiteen in een klaagschrift over de er barmelijke toestanden in Europa en over de lasten die op de samenleving drukken. Hij richtte zich met name op de armoede, ont staan door werkloosheid en tot hen die be reid waren te werken, maar geen werk kon den vinden. Hij toonde aan dat het ontwik kelen van de landbouw de beste methode was om de verpaupering te bestrijden. 1 april 1818 wordt beschouwd als de oprich tingsdatum van de Maatschappij van Welda digheid (MvW) en enkele maanden later tel de de maatschappij al ruim 14 duizend le den, uiteraard allen welgestelden. Giften stroomden toe, vooral van het Huis van Oranje. Er werd begonnen met een proefkolonie, Frederiksoord, ca. 50 hoeven met ongeveer 3 ha elk. Deze kolonie bleek in eerste instan tie een succes en al spoedig volgden de kolo nies Willemsoord (1820) met 100 hoeven, Wilhelminaoord en een landbouwschool te Wateren (1823). In 1824 telde het aantal be woners in de vrije koloniën al tegen de 2300 personen, daarna vonden er geen uitbreidin gen meer plaats, waardoor het aantal kolo nisten langzamerhand afnam. De opbrengsten van de koloniën vielen ech ter al spoedig tegen, ze bleken niet in hun eigen onderhoud te kunnen voorzien. Oorza ken waren ondermeer roofbouw en verkeer de bemestingsmethoden. Bovendien bestond de bevolking toch vaak uit ongezonde en verzwakte stedelingen, die niet geschikt ble ken voor de zware landarbeid. Aantrekken van voedsel van elders was kostbaar. Ook namen de gulle giften af, naarmate de be langstelling voor het project verminderde. In feite bereikte het ontwikkelingsstadium in 1827 al haar hoogtepunt en daarna blijft het eigenlijk een eindeloze strijd tegen de finan ciële ondergang. ONVRIJE- OF DWANGKOLON1E Van den Bosch ontwikkelde een nieuw plan, in feite tegenstrijdig met de oorspronkelijke opzet van de MvW. Hij rekende de Staat voor wat het jaarlijks kost om landlopers, bedelaars en hun gezinnen in tehuizen en weeskinderen in stadsweeshuizen te onder houden en hij beweerde het binnen de MvW veel goedkoper te kunnen doen. Kortom, geef ons de paupers, de wezen èn het geld. Invloedrijk als hij was, kreeg hij de regering wederom achter zich en een nieuwe wet verplichtte de armeninstellingen en weeshuizen hun verpleegden naar de kolo niën te zenden. Vanaf november 1822 kon den de eerste bedelaar en landlopers terecht in Ommerschans, nabij Ommen in Overijs sel. Al spoedig verbleven daar 1200 perso nen. Uitbreiding bleek noodzakelijk en in 1823 kocht Van den Bosch 5000 ha woeste grond in het buurtschap Veenhuizen, een ge hucht dat toen ca 50 inwoners telde. Van den Bosch koos in zijn plan voor Veenhuizen voor gestichtsverpleging, omdat de verzor ging van groepjes wezen in de vrije koloniën op vele moeilijkheden waren gestuit. Gravure met woningen van kolonisten (Foto archief Drents museum, Assen)

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1987 | | pagina 17