Contributieverhoging
220
prijzen naar huis wordt gestuurd. En dat op
een moment, dat zij steeds actiever begon te
worden. Nu de provincie in elk geval in for
mele zin niet erkend is als hoedster van mo
numenten valt te verwachten, dat de 30 mil
joen, die de provincies jaarlijks te besteden
hebben aan monumentenzorg, drastisch zal
verminderen. Het is immers niet logisch gel
den te verwachten van een bestuursorgaan,
dat in zijn ontwikkeling wordt teruggeplaatst
om de magere rol te spelen, die zich hoofd
zakelijk beperkt tot adviesarbeid rond stads
en dorpsgezichten en monumenten buiten de
bebouwde kom. Beelaerts pleitte ervoor ze
ker in de overgangsfase de provincie een
aanvullende taak te geven. De provincie kan
coördinerend, ondersteunend en initiërend
bezig zijn.
Bovendien zou zij zich in plaats van het Rijk
kunnen ontfermen over bijvoorbeeld
landgoederen, buitenplaatsen en molens.
Inleider Tchernoff, burgemeester van Eelde,
signaleerde een verbreding van het begrip
monument in de tijd. Steeds meer objecten
van jongere datum worden tegenwoordig te
recht ook gezien als voorbeelden van een
bepaalde periode en verdienen als waardevol
en bepalend voor hun omgeving meer dan de
aandacht. Moeten wij, zo vroeg hij zich af,
ons nu al niet, vóór het te laat is, beraden op
de vraag of hetgeen wij vlak voor en na de
Tweede Wereldoorlog als ruimtelijke kwali
teit hebben gerealiseerd, de moeite van het
behoud waard is.
NOG TE CENTRALISTISCH
Tchernoff zag de decentralisatie vooral
voortkomen uit negatieve overwegingen.
Een echte decentralisatie zou immers een
wezenlijke reorganisatie van de rijks
diensten) tot gevolg moeten hebben met
daarbij behorende herschikking van finan
ciële middelen en dat alles opgezet vanuit
een gemeentelijke visie. De nieuwe finan
ciële voorschriften ademen volgens hem een
centralistische geest en zijn te weinig toege
spitst op de grote verscheidenheid van ge
meenten. Taken moeten worden onderge
bracht daar waar zij ook worden uitgevoerd.
Wel dient het plaatselijk bestuur zich eerst
goed af te vragen wat zijn visie is en welk
plaatselijk beleid het wil voeren t.a.v. leef
omgeving en ruimtelijke kwaliteit daarvan.
De gedachtenvorming daarover is eigenlijk
nog nieuw en het betrekken van de burger
daarbij moet nog helemaal beginnen. Bur
gers beschikken tegenwoordig over steeds
meer vrije tijd en hun inbreng bij het verza
melen van cultuur-historische feiten en het
meedenken over de woonomgeving is hard
nodig.
Nu het denken over monumenten zich begint
te verbreden tot de hele historisch-ruimtelij-
ke omgeving is ondersteuning van Heem
schut meer dan ooit zinvol, meende Tcher
noff. De bond heeft immers altijd al een bre
de benadering voorgestaan... 'waken over
de schoonheid van Nederland'Heemschut
moet er echter evenzeer voor waken haar
aandacht niet te laten verengen tot monu
mentale panden van oude datum. Ademt ons
tijdschrift niet een wat te historische sfeer?,
vroeg hij zich af. Is onze brede benadering
nog steeds het hoogste doel?
De heer W. A. S. van Meel, voorzitter van
Heemschut Overijssel en ouddirecteur van
de Planologische Dienst van die provincie
wees als laatste inleider op het gunstige ef
fect van het grote burger-dnbehagen in de
jaren '60. De interesse voor monumenten en
het beeld van onze steden en dorpen is er
sterk door toegenomen, al heeft het protest
van toen de relatie met de overheid niet be
paald verbeterd.
ONGELIJKHEID
Ook Van Meel zag de decentralisatie nog
onvoldoende terug in de nieuwe Monumen
tenwet. Gebouwen op gemeentelijke en pro
vinciale lijsten krijgen minder subsidie dan
gebouwen op de rijkslijst en ook de fiscale
faciliteiten zijn ongelijk verdeeld. Die onge
lijke behandeling betekent een negatieve sti
mulans voor de voorgenomen bescherming
van de jonge bouwkunst, waarvoor vooral
gemeenten zich inzetten. Hij bepleitte een
systematische registratie van vraag en aan
bod van vrijkomende monumenten om zo de
herbestemming van oude gebouwen te be
vorderen. Net als eerdere sprekers signaleer
de Van Meel met vreugde een steeds grotere
aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit van
de leefomgeving. Hij gewaagde zelfs van
een monumentenzorg-nieuwe stijl, die ook
stedebouwkundig is gericht. Hij vroeg zich
in dit verband af of het beleid rond ruimtelij
ke ordening wel voldoende inspeelt op cul
tuurhistorische waarden. Buiten de be
schermde gezichten is van een duidelijke vi
sie op cultuur-historische waarden geen
sprake, zo citeerde hij een conclusie van het
Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Orde
ning en Volkshuisvesting. In de ruimtelijke
plannen van rijk, provincie en gemeente
overheersen 'harde' sectoren als verkeer.
Ook de Wetenschappelijke Raad voor het re
geringsbeleid is wat dat betreft bezorgd.
Ruimtelijke ordening heeft in wezen een
scheidsrechterfunctie. Ze kan die functie
echter alleen goed vervullen als vanuit alle
sectoren, dus ook de sector, die zich richt op
cultuur-historische waarden, voldoende in
breng komt.
OVERLEG OP BASIS VAN VISIE
De laatste jaren, zo besloot Van Meel, is er
veel aandacht besteed aan de milieu-hygiëni
sche kwaliteit van de leefomgeving. Zorg
voor de cultureel-ruimtelijke kwaliteit is tot
nu toe echter beperkt gebleven tot hoogte
punten, tot monumenten en bijzondere
stads- en dorpsgezichten. Het is wenselijk de
monumentenzorg nu echt te gaan verbreden.
Van Meel pleitte tenslotte voor het werken
aan 'een flexibele indicatieve beleidsnota'
Zo'n nota is niet alleen van belang voor het
monumentenbeleid maar ook voor de ruim
telijke plannen en het welstandsbeleid. En
niet in de laatste plaats is ze van groot belang
voor het overleg tussen gemeentebestuur en
burgerij. Dat overleg moet een grondslag
hebben. Na de turbulente jaren '60, toen het
bestuur veel krediet verspeelde, kan er een
nieuw overleg op gang komen, ondersteund
door een gezamenlijke visie.
Tijdens de discussie, die volgde bleken
Beelaerts en Tchernoff het niet helemaal
eens met de visie van Van Meel op de ruim
telijke ordening. In plaats van een ruimtelij
ke ordening, gevoed door de inbreng van
andere sectoren, zagen zij meer in integratie
van de cultuur-historische inbreng in de aan
pak van de ruimtelijke ordening. RO moet
niet alleen een scheidsrechtersrol hebben
maar als zodanig al het welstandstoezicht en
de zorg voor de cultuur-historische compo
nent in corporeren. Via bestemmingsplan
nen (geregeld in de wet op de ruimtelijke
ordening) kunnen immers waardevolle ge
bouwen zo maar geruisloos verdwijnen,
merkte heer Van Bunninghuizen op. In be
stemmingsplannen zou men daarom niet al
leen gebouwen moeten groeperen maar ook
de waarde ervan beschrijven.
Algemeen formuleerden de symposium-be
zoekers tenslotte de wens om als Heemschut
meer te gaan doen aan educatieve activitei
ten. De dit jaar verschenen onderwijskrant is
een goede aanzet. Samenwerking met plaat
selijke verenigingen zou een goede aanpak
kunnen zijn.
Een uitvoeriger verslag van de discussie
kunt u aantreffen in het symposiumboekje
dat begin dit jaar verschijnt. Daarin vindt u
ook de inleidingen integraal opgenomen en
bovendien een aantal bijdragen over de
nieuwe wetgeving voor de monumentenbe
scherming en actiemogelijkheden, die ons
ter beschikking staan.
Gezien de stijging van de kosten in de afge
lopen jaren, met name ook wat betreft ons
Tijdschrift, hebben wij ons tot onze spijt ge
noodzaakt gezien de contributies, die sinds
januari 1982 niet meer werden gewijzigd, te
verhogen. Deze verhoging, waaraan de Al
gemene Ledenvergadering van 31 mei 1986
haar goedkeuring gaf, bedraagt voor de le
den van 65 jaar en ouder, die een relatief
lage contributie betaalden, 10,- en voor
alle andere leden 5,-.
In verband hiermede luiden de contributies
met ingang van 1 januari 1987 als volgt:
leden van 30 tot 65 jr. 50,-
leden vanaf 65 jr. ƒ35,-
leden tot 30 jr. 25,-
donateurs en rechtspersonen 70,-
Wij vertrouwen gaarne dat u begrip zult heb
ben voor deze maatregel, waaraan niet te
ontkomen viel. Evenals voorheen, zullen wij
een vrijwillige verhoging van het contribu
tiebedrag, als u dat mogelijk is, hoe gering
ook, zeer op prijs stellen.
Het Dagelijks Bestuur