243
.ii
P
De inmiddels afgebroken watertoren van Lombok
in Utrecht
men er in onze gebieden toe over om grond
water uit putten te scheppen of op een andere
manier regenwater op te vangen. Omdat de
eerste putten vaak niet al te diep waren,
kwam er veel zakwater in terecht. Zakwater
is regenwater dat direct door de bovénste
grondlaag heen zakt. Bovendien kon er al
lerlei viezigheid in de open putten vallen.
Om toch nog enigszins schoon water te ver
krijgen moesten de putten steeds dieper ge
graven worden en voorzien worden van een
stevige wand en een deksel. In het museum
is een vroeg voorbeeld van zo'n wand te
zien, nl. de uitgeholde stam van een eik die
werd aangetroffen bij de bouw van het Mu
ziekcentrum en omstreeks 1200 gedateerd
wordt. Later werden putwanden gemetseld.
Maar zelfs dat kon niet voorkomen dat, als
er naast de waterput een beerput was gegra
ven, wat vaak het geval was, het drinkwater
besmet raakte.
POMP- EN GRACHTWATER
De aanleg van publieke pompen vormde een
hele verbetering. De pomp op de Maria-
plaats, die daar in 1616 werd aangebracht,
was alom bekend om de goede kwaliteit van
het water. Gegoede Amsterdammers lieten
het in kruiken per schip aanvoeren. Dit ge
beurde zelfs nog toen men in Amsterdam na
de oprichting van de Duinwater Maatschap
pij in 1853 over leidingwater kon beschik
ken. Loclewijk Napoleon wilde gewoonweg
De watertoren aan de Amsterdamsestraatweg,
1918
geen ander water drinken en liet het zich
overal in het land nabrengen.
Het gewone volk evenwel moest de dorst
lessen met het water uit de gracht. Met alle
gevolgen van dien, want bij gebrek aan een
goed functionerend rioleringstelsel en door
lozingen van vuil bedrijfswater raakten de
grachten steeds meer verontreinigd,
In Utrecht braken in de negentiende eeuw
nog regelmatig cholera-epidemieën uit.
Langzaamaan begon men te vermoeden dat
er verband bestond met de kwaliteit van het
drinkwater. Om dit te onderzoeken werd in
1855 een gezondheidscommissie ingesteld.
Toch moest er eerst nog een ramp gebeuren
voordat men overging tot het treffen van
maatregelen. De cholera-epidemie van 1866
eiste een record-aantal slachtoffers: 2400
zieken en 1725 doden. In de getroffen buur
ten werden tonnen geplaatst met drinkwater
uit de stadspompen. Langs de grachten wer
den waarschuwingsborden geplaatst. Deson
danks bleef men er uit drinken.Vaak lustte
men het ijzerhoudende pompwater niet eens.
HEIDE- EN LEIDINGWATER
Met de behoefte aan een goede drinkwater
voorziening ging een Belgische firma zich
bezig houden. Niet uit sociale bewogenheid,
maar om commerciële redenen. De Com
pagnie Générale des Conduites des Eaux,
gevestigd te Luik, was op zoek naar een af
zetmarkt voor haar producten: gietijzeren
leidingen, vervaardigd uit de grondstof van
I
De watertoren van Overvecht
eigen bodem en ijzererts. In Utrecht als ook
in Arnhem kreeg de Compagnie concessies
om de waterleiding aan te leggen.
Om Utrecht van drinkwater te voorzien werd
eind 1881 begonnen met de bouw van een
pompstation op de Soesterheide. Nabij de
spoorlijn (een zijspoor van de lijn Utrecht-
Amersfoort), want voor de aandrijving van
de stoommachine, resp. de pompen was men
afhankelijk van een geregelde aanvoer van
steenkolen. Aanvankelijk werd het heidewa-
ter verzameld in een open bassin, vanwaar-
uit het door gietijzeren buizen werd opge
pompt naar een reservoir op De Stompert.
Aangezien deze heuvel ongeveer 55 m bo
ven NAP was gelegen, kon het water via een
leiding van ruim 14 km lang door natuurlijk
verval naar Utrecht stromen. Daar werd het
middels een leidingnet van loden buizen ge
distribueerd. Bij de inbedrijfstelling op 31
maart 1883 waren er reeds 200 aanslui
tingen.
WEERSTAND
Toch bleek de weerstand tegen deze
nieuwigheid in het begin nog groot te zijn.
Een van de Utrechters die het leidingwater
weigerde was, wonderbaarlijk genoeg, Ni-
colaas Beets. Diens huis in de Boothstraat
werd pas jaren na het overlijden van de let
terkundige (1903) op het leidingnet aange
sloten.
Daarnaast had de Compagnie des Eaux d'U-
trecht ofwel de Utrechtsche Waterleiding