161 1. Het Schoolgebouw. 2. Gildestein, Woning van de Directeur. 3. Stallen. 4. Woning van de opzichter der stallen. 5. Hoefsmederij6. Het schoolgebouw. 7. Gebouw voor het drogen van anatomische preparaten. 8. Ziekestal, waarboven het kabinet voor pathologische preparaten. 9. en 10. Schaapstallen voor huisvoedering wen ontworpen, die in stijl geheel afwijken van de reeds bestaande bebouwing. Ze be zitten over het algemeen een specifiek eigen karakter. Door het gebruik van ondermeer gotiserende elementen, rondboogfriezen en soms speklagen is een geheel eigen vormge ving ontstaan. Opvallend in deze bebou wing zijn het spaarzaam gebruik van oma- ment en de ongepleisterde strakke gevelbe handeling; een tendens die in het licht ge zien moet worden van de steeds sterker wor dende neiging om de constructieve opzet van een gebouw in het gevelvlak tot uiting te laten komen. Het eerste en tevens één der fraaiste gebou wen van deze nieuwe bouwfase is de door C. H. Peeters ontworpen manege uit 1905 (afb. 5) tussen de stallen en het schoolge- 1909 en de tussen 1911 en 1914 in etappes gebouwde proefdierstallen voor parasitaire - en infectieziekten op een U-vormige platte grond achter het voormalige landhuis. De U-vorm ontstond doordat deze stallen langs de vijver, die bij het oude landgoed behoor de werden gebouwd. Later is deze vijver gedempt. Een tweede laboratorium, het Instituut voor Chirurgie verrees in 1916, in dezelfde mo numentale stijl als de andere bebouwing uit deze periode. Rond de eeuwwisseling verloor de omge ving van de Bilstraat steeds meer zijn lande lijke karakter, ook het terrein van de school kwam in een verstedelijkt gebied te liggen. Het bleef wel een afgesloten en zelfstandig geheel waartegen een aantal straten van de 6. Links de oude stallen uit 1875 en rechts de nieuwe stallen gebouwd in twee fasen in 1905 en 1912. Op de achtergrond het Poortgebouw. (Foto Gemeentelijke Fotodienst Utrecht) bouw. De voorgevel bezit een uitgebouwde buitengalerij tussen twee gekanteelde vier kante traptorens. De ongedeelde binnen ruimte wordt overspannen door een impo sante houten neo-gotische kapconstructie, opgebouwd uit zes spanten. In hetzelfde jaar werden tegenover de manege nieuwe paardenstallen gebouwd, die na een uitbrei ding in 1912 eenzelfde langgerekte vorm vertonen als de tegenoverliggende oude stallen uit 1875 (afb. 6). In 1906/7 verrees het eerste nieuwe labora torium, het Pathologisch Instituut langs de Biltstraat (nu Universiteitsmuseum). Dit eveneens door C. H. Peeters ontworpen ge bouw is door het gebruik van speklagen en boogfriezen rijker van opzet dan de overige bebouwing. In dezelfde periode werd ook een gebouw voor het verrichten van sectie opgezet. In 1911 werd het met een demon stratiezaal naar het westen toe verdubbeld, waardoor een door de functiegebonden op zet bijzondere vormgeving van twee hoge ongedeelde ruimten is ontstaan Andere gebouwen uit deze bouwperiode zijn een hondestal in basilicale vorm uit toen ontstane arbeiderswijk Wittevrouwen doodliep. De enige grote stedebouwkundige ingreep vond in 1916 plaats toen men om een directer verbinding te krijgen tussen de stad en het Ooglijdersgasthuis ten oosten van de school, de Poortstraat doortrok tot aan de Alexander Numankade. Het resultaat hiervan was dat het terrein van de school werd opgesplitst in twee afzonderlijke delen. Na 1916 ging de uitbreiding van de Rijks veeartsenijschool gestaag door. Het brede zuidelijke deel was geheel volgebouwd en de volgende uitbreidingen kwamen nu ten noorden van de hondestal langs de Biltse Grift te liggen, waarbij de oude Hortus on bebouwd werd gelaten. Opvallend is dat de tot dan gangbare stijl werd losgelaten en men overstapte op ontwerpen met een een voudig en sober uiterlijk, waarin geen orna menten meer werden aangebracht. Tussen 1916 en 1920 werden een wagenschuur, êen gebouw voor de kadaververbranding, een hoefsmederij en een proefboerderij neerge zet waarbij met name de hoefsmederij op valt door zijn grootschalige opzet en onge deelde hoge middenruimte. Omdat het uit 1872 daterende anatomielo- kaal tegen de oostzijde van het Poortge bouw verouderd en onhygiënisch bevonden werd, besloot men tot de bouw van een geheel nieuw Veterinair Anatomisch Insti tuut. Dit instituut verrees in 1921 op het uiterste noordelijke deel van het terrein (afb. 7). Het ontwerp van de hand van de architect JCrouwel is een uitgesproken voorbeeld van de Amsterdamse School, waarin niet zozeer de functie en constructie centraal staan, maar de individuele creativi teit door een plastische vormgeving van de bakstenen gevels wordt geaccentueerd. De pannen van de kap worden om de expressi viteit te benadrukken vaak verticaal tegen het gevelvlak doorgetrokken. Een belang rijk deel van het interieur van dit instituut wordt in beslag genomen door een grote, ongedeelde hal, die zijn lichtinval via een glazen overspanning ontvangt. Deze hal diende om de museale stukken van het insti tuut op te stellen. Het gehele terrein aan de westzijde van de Biltse Grift was nu volgebouwd, maar in 1924 volgde nog één uitbreiding. Toen werd op een terrein ten oosten van de Biltse Grift, dat al in de 19e eeuw als weidegrond bij de school behoorde, een Kliniek voor Kleine Huisdieren gebouwd. Het ontwerp hiervoor was - eveneens van de hand van J. Crouwel - in dezelfde stijl als het Veterinair Anatomisch Instituut. Een jaar na de bouw van de Kliniek voor Kleine Huisdieren werd de tot dan toe zelf standige Rijks Veeartsenijkundige Hoge school uit bezuinigingsoverwegingen opge nomen binnen de Universiteit van Utrecht als de zesde faculteit. Na 1925 zijn het ter rein en de bebouwing erop vrijwel niet meer veranderd. Zij geven ons nu door de vele bijzondere ontwerpen een uniek architec tuurhistorisch document van de ontwikke ling van de veeartsenijopleiding in Neder land. Al in de vijftiger jaren bestonden er plannen de gehele zesde faculteit te laten verhuizen naar een aan de eisen van de moderne tech niek aangepaste nieuwbouw. Het heeft tot 1985 geduurd voordat tot realisering van deze plannen is overgegaan en pas in de komende jaren zal de gehele faculteit naar nieuwbouw op de Uithof zijn overgeplaatst. Het gevolg van deze langdurig uitgestelde verhuizing is, dat veel bebouwing op het terrein slecht werd onderhouden. Mede van wege de slechte staat van veel gebouwen wilde de Universiteit het grootste deel slo pen om plaats te laten maken voor woning bouw. In 1980 is hiertegen vanuit de buurt een werkgroep opgericht, die pleitte om de bestaande bebouwing te handhaven en er

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1986 | | pagina 29