160
sober uiterlijk in de in die tijd gebruikelijke
classicistische vormentaal. Het is een vroeg
en merkwaardig voorbeeld van een bedrijfs-
monument, dat eerder doet denken aan een
buitenplaats, opgezet door een rijke burger
om buiten de stad te kunnen vertoeven dan
aan een gebouw voor bedrijfsmatige doel
einden. Het geheel bezit een voor fabrieks
gebouwen conventionele opzet met houten
balklagen voor de vloeren en een indruk
wekkende samengestelde houten kapcon
structie.
SE BBS
as.8ï
3. De gebouwen van de Veeartsenijschool zoals die na de opening in 1821 gereed waren gekomen.
Boven: een gezicht vanaf de Biltstraat. Rechts: een gezicht vanaf de overzijde van de Biltse Grift.
Litho van C. Oosterman uit 1836. (Foto Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht TA Qb 26.5.)
4. Het onderwijsgebouw uit 1876 in haar oorspronkelijke toestand. In 1912 is het gebouw aan de
linkerzijde met een travee uitgebreid. Foto ca. 1890. (Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht TA Qb
26.7 (I)
Toen in 1821 de Rijks Veeartsenijschool
werd geopend, waren Gildestein en het fa
brieksgebouw (bekend onder de naam
'Poortgebouw') de belangrijkste behuizin
gen van de school (afb. 3). Het voormalige
landhuis werd in gebruik genomen als direc
teurswoning (wat het tot 1909 zou blijven)
en de fabriek werd ingericht voor het onder
wijs en voor de huisvesting van de leerlin
gen, die aanvankelijk verplicht waren intem
bij de school te verblijven.
De beginperiode was geen groot succes
voor het nieuwe instituut, dat aanvankelijk
maar moeilijk voldoende leerlingen binnen
zijn muren kon krijgen. Pas toen in 1874
door een wettelijke regeling een diploma
van de school verplicht werd gesteld om de
veeartsenij te mogen uitoefenen en de over
heid vanaf dat moment de school financieel
bijsprong, begon men mede door het toene
mend aantal leerlingen aan verbetering en
uitbreiding van de gebouwen te denken.
In 1875 werd ten noorden van het Poortge
bouw langs de Biltse Grift ter vervanging
van een bestaande ziekenstal een langgerekt
gebouw op rechthoekige plattegrond neer
gezet. Het middendeel hiervan (in 1909 ten
dele verhoogd) deed dienst als stalruimte,
terwijl in de hoger opgetrokken zijblokken
de laboratoria en klinieken waren onderge
bracht. De bebouwing werd aan deze zijde
een jaar later uitgebreid door een nieuw
groot hoofdgebouw (afb. 4), dat naast de
collegezalen ook slaapzalen voor de leerlin
gen bevatte. Dit gebouw is een goede repre
sentant van de in die tijd veel toegepaste
sobere en op klassieke vormen geïnspireer
de vormgeving, waarbij in tegenstelling tot
het veelvuldig gebruik van pleister de mu
ren in schoon metselwerk werden uitge
voerd. De gevels zijn voorzien van een mid-
denrisaliet, en de hoeken worden met pilas
ters beëindigd.
De in 1876 bestaande bebouwing bleek voor
de volgende 25 jaar voldoende te zijn om de
onderwijstaak goed te kunnen uitoefenen.
Het terrein van de school lag toen nog in een
landelijke omgeving, die de rond 1870 be
gonnen stadsuitleg buiten de singels nog
niet had bereikt.
IN 1918 HOGESCHOOL
Rond 1900 begonnen veranderingen binnen
de structuur van de school op te treden. Het
internaat werd opgeheven, waardoor meer
ruimte voor het geven van onderwijs be
schikbaar kwam. Ook bestonden er toen
plannen om het instituut te verheffen tot
Hogeschool (iets wat pas in 1918 daadwer
kelijk zou gebeuren). Een middel om dit
hogere niveau te bereiken was de bestaande
onderzoeksmethoden te moderniseren o.a.
door het bouwen van nieuwe moderne labo
ratoria. Vanaf 1905 tot 1916 werd door de
Rijksbouwmeester een groot aantal gebou-
5. Manege uit 1905 ontworpen door C. H. Peeters. (Foto Gemeentelijke Fotodienst Utrecht)