Bouwhistorisch en archeologisch onderzoek in Utrecht vergeleken 153 A. F. E. KIPP Zoals uit het artikel van T. JHoekstra reeds blijkt, bestaat er een duidelijke wisselwerking tussen ondergronds en bovengronds - dus archeologisch en bouwhistorisch - onderzoek. De grens is vaak nauwelijks te trekken. Gebouwen hebben hun grondslag en kelders in de grond en omgekeerd hoorden opgegraven funderingen eens bij de gebouwen die erop hebben gestaan; oude plavuizenvloeren, stookplaatsen en haardpotten kunnen bij een opgraving tevoorschijn komen, maar evengoed bij het onderzoek van een bestaand oud huis. Beide vormen van oudheidkundig onderzoek vertellen iets van de stad en van de mensen, die er hebben gewoond en gewerkt. Ook de onderzoeksmethoden en -doelstellingen zijn deels hetzelfde. Een verschil is, dat bouwhistorisch onderzoek meestal veel directer bij de praktijk van het bouwen betrokken is. Het houdt zich voornamelijk bezig met de bouwpraktijk van vroeger, komt aan de orde door of voor aktiviteiten van nu, en dient veelal voor het doorgeven, en het zo goed mogelijk doorgeven, van onze gebouwde historische omgeving aan de toekomst. 1. Twee leeuwen houden het Utrechtse stadswapen vast in het tympaan van de politiepost bij de Wittevrouwenbrug. Ze dateren uit 1859 en ze zijn gemaakt van terracotta. Het is een voorbeeld van vroeger materiaalgebruik. (Foto: Gemeentelijke Fotodienst Utrecht.) Kan een archeoloog zich in principe meestal richten op die verstoringen van het 'bodem archief' die vrij groot van schaal zijn en daarbinnen redelijk systematisch te werk gaan, bij de bouwhistoricus houdt de directe relatie met de bouw- en restauratie praktijk onder andere in, dat de invulling van zijn werkprogramma grotendeels voortkomt uit een veelheid aan onderling allemaal onaf hankelijke initieven en prioriteiten van der den, waar hij op in moet gaan op momen ten, die uit de werkschema's van anderen voortkomen. Hij moet inspelen op de door anderen verrichte of te verrichten werk zaamheden, waardoor een systematische opzet van het onderzoek vaak vrijwel uitge sloten is. Bovendien is het antwoord op vragen uit de praktijk vaak reeds nodig tij dens de voorbereiding van een verbouwing of restauratie wanneer onderzoek in een ge bouw nauwelijks mogelijk is. Men kan nu eenmaal moeilijk bij een bewoond huis aan bellen met het verzoek even het behang van de muur te mogen halen en 'en passant' ook even een gat in het stucplafond te mogen maken. En komt het antwoord pas in de uitvoeringsfase van het werk, dan is het vaak te laat om aan het plan nog iets te kunnen (laten) veranderen. HET 'GEBOUWDE ARCHIEF' BEDREIGD Gegevens van het 'gebouwde historisch ar chief' verdwijnen niet alleen door sloop en calamiteiten, maar, ten gevolge van onze huidige wijze van verbouwen, veelal bijna net zo grondig door renovatie en zelfs bij restauratie en onderhoud. Niet voor niets stelt prof. dr. ir. R. Meischke dan ook in zijn inleiding bij het boek 'Gebouwd in de Zaanstreek' van S. de Jong en J. Schipper, dat wij thans de eerste generatie zijn die het Nederlandse woonhuis bestudeert, maar mogelijk tevens de laatste die het kan bestu deren (afb. 2). In ons land heeft de welvaart na 1950 een grotere verwoesting onder het oude woonhuisbestand aangericht dan de oorlog. De sedert de jaren '50 sterk toege nomen mechanisatie in de bouw maakte bo vendien dat vernieuwen vaak eenvoudiger werd (of leek) dan herstellen, en door de bestaande subsidieregelingen wordt dit vaak (waarschijnlijk onbedoeld) krachtig gesti muleerd. Dikwijls zijn er allerlei gunstige financiële regelingen van toepassing in ge val van sloop en nieuwbouw, die merkwaar digerwijs niet van toepassing blijken, wan neer men via herstel van een bestaand ge bouw dezelfde doelstelling tracht te berei ken, zelfs wanneer dit met aanzienlijk lage re kosten gepaard zou gaan. De laatste jaren vindt er dan ook in toenemende mate zeer veel sloopwerk plaats onder de noemer van herstel van oude bebouwing. Naast het feit, dat dit iets is om eens extra over na te denken in deze tijd van bezuinigingen, ver dwijnen hierdoor in hoog tempo grote delen van het eerder genoemde 'historisch-mate- riële archief', en meestal ongezien. Op veel punten zal een volgende generatie de achter stand in het woonhuisonderzoek niet meer kunnen inhalen. Deze werk- en denkwijze geldt evenzeer in het groot als in het klein: dikwijls worden bijvoorbeeld hele kozijnen vernieuwd in plaats van dat men de onder dorpels herstelt, en hoe gebruikelijk is het tegenwoordig niet bij schilderwerk de oude verflagen tot op het kale hout af te branden, met als gevolg, dat binnen afzienbare tijd historische kleuronderzoek vrijwel niet meer mogelijk zal zijn. DOELSTELLINGEN De doelstellingen van het bouwhistorisch onderzoek zijn in het kort: de oplossing van problemen bij de restauratie of planvor ming, veelal van bouwhistorische, maar soms ook van technische aard; onderzoek naar elementen die een waardevolle rol kun nen spelen in een restauratieplan of waaraan bij een bouwplan de nodige aandacht moet worden gegeven uit het oogpunt van (bouw) historisch en/of monumentaal belang; het verkrijgen van meer inzicht in de bouwge schiedenis van een gebouw (afb. 3) of in de historische ontwikkeling van een bepaald

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1986 | | pagina 21