DE GEMEENTELIJKE ARCHEOLOOG plexen. Eeuwenlang hebben mensen in ste den op een beperkt oppervlak dicht opeen gewoond. De materiële overblijfselen van die bewoning hebben zich vaak tot meters dikke pakketten opgehoogd (foto 2): men bouwde voortdurend letterlijk verder op zijn eigen verleden. Daarbij werden steeds weer stukjes van het voorgaande vergraven, zo dat uiteindelijk een zeer ingewikkeld geheel van fragmenten overbleef, waaruit archeo logen weer complete structuren mogen zien te maken. Een duidelijk voorbeeld daarvan vormen de resten van de romaanse Dom van Utrecht die bewaarde zijn gebleven tussen de pijlers van zijn gothische opvolger (foto 3). Een mooi geval van 'op elkaar' bouwen vormen de huizen bij de Waterstraat in Utrecht, waar onder de muren van gebou wen die daar tot 1980 stonden, beschoeiin gen uit de 12e eeuw tevoorschijn kwamen, die precies dezelfde zijgrenzen hadden als de latere huizen. Tot tamelijk kort geleden werd op deze ma nier in de stad gebouwd: alleen daar waar een nieuw fundament gelegd moest worden, werd een verstoring in het bodemarchief gemaakt, eromheen bleef alles zitten. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat er toen weinig archeologie in de stad bedreven werd. Twee factoren hebben dat na de Tweede Wereldoorlog drastisch gewijzigd. Het toenemend gebruik van grote graafma chines maakte het bouwrijp maken van ter reinen veel eenvoudiger. Waar eerst vele grondwerkers met schoppen en kruiwagens' moeizaam funderingssleuven groeven, trok daarna een hydraulische graafmachine met een bak van duizend liter gemakkelijk alle funderingen uit de grond (foto 4). Voor de zekerheid werd bovendien het hele te be bouwen oppervlak diep omgewoeld, zodat van het bodemarchief ter plaatse niets meer heel bleef. Deze methode vond grootscheepse toepas sing in de jaren '60 en later toen de grote stadsvernieuwingen en -saneringen uitge voerd werden: hele buurten vielen ten offer aan kaalslag en ook het bodemarchief ver dween grotendeels ongezien. In de vroege jaren '70 begon een aantal gemeentebestu ren in te zien dat op die manier het hele ondergrondse verleden van hun stad zou verdwijnen zonder dat daarvan iets vastge legd werd. De Rijksdienst voor het Oud heidkundig Bodemonderzoek (ROB) was niet bij machte de grootschalige vernielin gen met opgravingen te begeleiden. In som mige steden deden amateur-archeologen al les wat ze konden om te redden wat er te redden viel. Het grote probleem voor hen - en voor de bouwers - was echter dat ze hun werk tijdens het bouwen en dan nog voorna melijk in de weekends moesten doen. Nadat Rotterdam al in 1960 het goede voor beeld gegeven had, stelden Utrecht en Am sterdam een full-time gemeentelijk archeo loog aan. De bedoeling van deze benoeming was, zoveel mogelijk vóór de bouwactivi teiten uit, het verdwijnende bodemarchief te documenteren. 149 In het nu volgende zal voornamelijk de Utrechtse situatie beschreven worden. In andere gemeenten zijn soms andere organi satorische vormen gevonden, maar doel en werkwijze zijn ook daar in grote lijnen de zelfde. In de volgende plaatsen zijn arche ologen in gemeentelijke dienst werkzaam: Amersfoort, Amster dam, Arnhem, Breda, 's-Graven- hage, Haarlem, Heerlen, 's-Herto- genbosch, Hilversum, Hoorn, Maastricht, Rotterdam, Utrecht. Zij hebben zich verenigd in het Convent van Gemeentelijke Arche ologen. Secretariaat: Vaartweg 163, 1217 SP Hilversum. Het spreekt vanzelf dat het Convent zijn ledental graag zag groeien. Het zal niemand moeite kosten een groot aantal Nederlandse steden te bedenken, waarvan het bodem archief even zeer of nog erger be dreigd wordt als in de dertien bo vengenoemde plaatsen. heeft, loopt ook het contact met 'grondver zettende' afdelingen (bouwrijp maken van de terreinen, riolering, herbestrating) langs collegiale lijnen. Van het grootste belang voor de archeoloog is de mogelijkheid in een zeer vroeg stadium kennis te kunnen nemen van voorgenomen bouwplannen. Via de Dienst Ruimtelijke Ordening komen al lang tevoren potentiële opgravingsterreinen ter sprake. Gedetailleerder worden de af spraken met de afdeling Centrale Coördina tie en Planning die de voorbereiding en tijdsindeling regelt met betrekking tot de woningbouw contingenten. Met die afde ling wordt besproken welke locaties voor een oudheidkundig bodemonderzoek in aan merking komen en hoe lang de daarvoor nodige opgravingzal duren. Uiteindelijk worden nog verfijnder - en voornamelijk technische - afspraken gemaakt met de op drachtgevers en de aannemer van het werk. Per slot van rekening dient de aannemer na de opgraving een terrein aan te treffen waar op hij behorlijk aan het werk kan gaan. Uiteraard vinden er ook bouwactiviteiten plaats die buiten de woningbouwcontingen- ten vallen. Voor zo ver ze niet tot de ge meentelijke werken behoren die binnen de ROVU voorbereid worden, zijn de aanvra gen voor een bouwvergunning, die via de agenda's van de Bebouwingscommissie 5. Vrijwilligers schaven een vlak op een opgraving, nadat de graafmachine op de achtergrond het voorwerk heeft gedaan. (Foto: Gemeentelijke Fotodienst Utrecht) De zorg voor het archeologisch erfgoed is geregeld in de Monumentenwet van 1961. De gemeentelijke archeoloog heeft dan ook krachtens een besluit van de minister van WVC en via het College van B&W van zijn gemeente opgravingsbevoegdheid binnen de grenzen van die gemeente. Het is daarom niet verwonderlijk dat de Utrechtse archeo loog ingedeeld is bij de onderafdeling Mo numenten van de Dienst Bouwen en Wonen van de Dienstenstructuur Ruimtelijke Orde ning, Openbare Werken, Volkshuisvesting Utrecht (ROVU). Behalve de directe bin ding met de monumentenzorg, die met het onderzoek aan oude gebouwen een breed raakvlak met de archeologie ondergronds binnen komen, het middel om vroegtijdig op de hoogte te komen van bouwplannen op archeologisch interessante terreinen. In die gevallen wordt rechtstreeks contact opgeno men met de opdrachtgevers. In het meren deel van die gevallen wordt dan een goede afspraak gemaakt voor het verrichten van een opgraving. Een opgraving in een stad is vaak aan tech nische beperkingen onderhevig. Gebouwen naast de opgravingsplaats mogen niet ver zakken of instorten en dat houdt in dat de (vaak diepe) opgravingssleuven op eerbiedi ge afstand van de belendingen moeten blij ven. Ook langs de straat dient voorzichtig-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1986 | | pagina 17