fabrieksge
'Oude
oouwen in
Nederland'
1511 lil 11351
79
INDUSTRIËLE ARCHEOLOGIE
Sinds een jaar of tien wint in Nederland de
industriële archeologie langzaam aan popu
lariteit. In het midden van de jaren '70
waaide uit Engeland dit begrip over, dat
staat voor de inventarisatie, documentatie
en (soms) het behoud van de materiële res
tanten van het technisch en industrieel ver
leden. In ons land raakte de term monumen
ten van bedrijf en techniek om roerende en
onroerende gebouwen, installaties en ma
chines aan te duiden, variërend van brug
gen, gemalen, watertorens tot pakhuizen en
fabrieksgebouwen, al snel ingeburgerd.
De laatste jaren is het begrip 'industrieel
erfgoed' in zwang geraakt als Nederlandse
vertaling van het internationaal erkende be
grip 'industrial heritage'. Daarmee wordt
niet alleen gedoeld op gebouwen en machi
nes, maar het omvat ook alle denkbare
bronnen voor studie en onderzoek, zoals
archieven, afbeeldingen, geluidsmateriaal,
etc.
ONTWIKKELING FABRIEKSGEBOUW
De kern van het industrieel erfgoed wordt
gevormd door fabrieksgebouwen: bouw
werken en installaties, waar grondstoffen
tot (halljprodukten worden verwerkt. De in
dustrialisatie van ons land kwam pas vanaf
het midden van de 19de eeuw op gang, een
eeuw na het uitbreken van de 'Eerste Indus
triële Revolutie' in Engeland.
In het pre-industriële tijdperk was de nijver
heid vooral in en net buiten de steden ge
concentreerd. Op het platteland overheerste
ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op de
locale behoefte. De meeste van de bedrijfs
gebouwen zullen door de toepassing van
locale bouwtradities en de plaatsgebonden
bouwmaterialen qua schaal en vorm nauwe
lijks hebben afgeweken van de traditionele
bouwwerken. Het kleinbedrijf onder één
dak met de woning van de patroon over
heerste.
De meest algemeen voorkomende bedrijfs
gebouwen waren vanouds de korenmolens,
aangedreven door wind- of waterkracht.
Vanaf de 17de eeuw werd vooral de wind
kracht toegepast voor allerlei produktiepro-
cessen, waarbij grondstoffen werden ver
werkt tot vooral halffabrikaten. In en rond
Drs. P. Nijhof is adjunct-directeur van het Ne
derlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en
Volkshuisvesting én bekend auteur op het gebied
van de zg. Monumenten van Bedrijf en Techniek.
DOOR PETER NUHOF*)
de steden als Amsterdam, Rotterdam, Dor
drecht en langs de Zaan groeiden concentra
ties van honderden industriemolens. De eer
ste echte fabrieksgebouwen werden na de
aftocht van de Franse bezetters rond 1825
gebouwd. De ontwerpen waren meestal 'af
gekeken' van de Engelsen: regelmatig gin
gen textielfabrikanten op excursie naar de
textiel gebieden van Midden-Engeland, om
daar de reeds opgebouwde voorsprong te
bestuderen. Gaandeweg de 19de eeuw ont
wikkelde zich ook in Nederland het stan
daard fabrieksgebouw: rechthoekig, met
drie tot vijf verdiepingen, opgetrokken in
baksteen met aanvankelijk een houten en
naderhand een draagconstructie van gietij
zeren kolommen. Vooral de toepassing van
grote spinmachines in de textielindustrie
leidde daarnaast tot eenlagige fabrieks-
bouw: de shedbouw met 'zaagtanddaken',
voorzien van schuine vensters op de op het
noorden georiënteerde dakzijde.
Beide standaardtypen fabrieksgebouwen
verrezen vooral in grote getale in de periode
1890-1920, toen de Nederlandse industrie
razendsnel groeide. Vanaf de eeuwwisse
ling kreeg het traditionele bakstenen fa
brieksgebouw concurrentie van nieuwe ty
pen gebouwen van moderne materialen.
Vooral grote, meerverdieping-gebouwen
werden in toenemende mate opgetrokken in
skeletbouw van gewapend beton, terwijl in
de zware industrie, met name de metaal,
hallenbouw in staalconstructies toepassing
vond. Aanvankelijk werden deze moderne
constructies nog op traditionele wijze om
kleed met bakstenen muren, maar vooral na
1945 werd deze meer en meer achterwege
gelaten. Ook de toenemende draagkracht
van de skeletbouw maakte daarnaast de toe
passing van steeds grotere ramen mogelijk,
welke ontwikkeling vooral goed is af te le
zen van het 'staal- en glas-paleis' van Van
Nelle in Rotterdam uit 1926-1929.
SITUERING FABRIEKSGEBOUWEN
Tot de komst van de spoorwegen in de
tweede helft van de 19de eeuw werden be
drijven vooral gelocaliseerd in de binnenste
den, in de voorsteden net buiten de stads
poorten en wallen, in de dorpskernen en
langs waterwegen. Water was voor vele be
drijfstakken van allesoverheersend belang:
als grondstof, (bierbrouwerijen en jenever
stokerijen) als proceswater (papiermolens,
leerlooierijen), als afvoerweg van afvalwa
ter en afvalprodukten, als aan- en afvoer
weg van grondstoffen, brandstoffen en
eindprodukten (kalkbranderijen).
Ook de aard van de afzetmarkt (export of
locale markten) beïnvloedde de vestigings
plaatskeuze.
Traditionele industrielocaties waren te vin
den op kruisingen van land- en waterwegen
nabij de steden. De komst van de spoorwe
gen veranderde vooral vanaf het laatste
kwart van de 19de eeuw het industriële ves
tigingsplaatspatroon: vooral de stroken aan
weerszijden van spoorwegen in de steden
raakten in trek als industrieterrein.
Na de opheffing van hun vestingsstatus
volgde de ontmanteling van de meeste grote
Borne, textielfabriek 'Spanjaard'
'Spanjaard' is één van de grootste en meest complete textielcomplexen in ons land. De gebouwen
dateren uit verschillende perioden: het afgebeelde gebouw is een belangrijk voorbeeld voor de
toepassing van gewapend-beton-constructies in de fabrieksbouw.
Ten dele hergebruikt, wordt 'Spanjaard' bedreigd met sloop om plaats te maken voor woningbouw.
SPANJAARD