Van beton en plaatmateriaal dat pijn doet aan de ogen Moet nieuwbouw in een oude stad nadrukkelijk 'eigentijds' zijn? 37 In het juninummer 1984 van Heemschut stond een artikel over het woningbouwcom plex van architect Wiek Röling aan de Pie terstraat in Haarlem. In een begeleidende tekst deelde de redaktie mee dat dit woning bouwproject weliswaar kritische kantteke ningen had gekregen van Heemschut maar dat na interne discussie bleek dat het 'op zichzelf in vele opzichten een harmonieus geheel is'. Waarom deze ommezwaai, vraagt de geïnteresseerde lezer zich af? Welnu, zo gaat de redaktie verder, 'het ontziet de om geving qua bouwmassa's' en dankzij de par keergarage ontstaat geen overmatig parkeren op de straat. 'Kortom', de redaktie vindt dat 'het complex zonder meer kwaliteit bezit' Deze conclusie vind ik 'zonder meer' uiterst merkwaardig. De aanwezigheid van een par keergarage is tegenwoordig bij bijna alle wooncomplexen in de binnenstad een eis, zowel bij architectonisch geslaagde als bij foeilelijke, zodat er eigenlijk maar één argu ment overblijft, te weten dat het de omge ving qua bouwmassa's ontziet. Na deze uiterst zwakke inleiding geeft de architect, Wiek Röling, een interessant en boeiend verhaal van vijf kolommen, dat is samen te vatten met de zinsnede dat mooie, moderne, invullingen in een oude stad te prefereren zijn boven 'kwasi aangepaste bak stenen gebouwen'. Hij noemt als voorbeeld het Centre Pompidou in Parijs en - in ons verband minder gelukkig - een oceaanstomer aan een kade in Venetië. Maar aldus Röling 'Het gaat niet om aangepast of niet aange past, maar om kwaliteit' Welnu, dat is nu ook precies het probleem dat vele Haarlemmers met dit rijtje huizen hebben: De bouwmassa is prima. De platte gronden van de woningen, lichtinval, par- keermogelijkheden: alles voortreffelijk. De vormgeving: daarover zou men van gedach ten kunnen verschillen, maar persoonlijk heb ik ook daar geen moeite mee. Maar kwaliteit wordt toch voor een zeer be langrijk deel gemaakt door het gebruikte ma teriaal. In plaats van een klein Centre Pompi dou in glas en staal en fraaie kleurcombina ties staat in Haarlem aan de Pieterstraat een miezerig rijtje woningen met betonnen on derpui, herinneringen oproepend aan de noodwoningen van vlak na de oorlog met daarboven een uiterst armoedige constructie van glas en plaatmateriaal in een latjesframe, afgewisseld met stukken metselwerk van grote grijze 'rulle' betonstenen. De achterge vels bestaan vrijwel geheel uit latwerk, op gevuld met glas en plaatmateriaal. Afgezien van het feit dat het materiaal een armoedige indruk maakt, kan men er ook aan afzien dat het er binnen enkele jaren nog veel armoediger zal gaan uitzien. Reeds nu treden verkleuringen op aan de hoeken van de pla ten en is het beton verkleurd op plekken waar er regenwater langs gelopen is. Aan de bak stenen gevels van de honderd of tweehon derd jaar oude huisjes eromheen kan men ook dergelijke verkleuringen zien, maar daar storen ze niet! Concluderend zou ik willen stellen dat er zeker kwaliteiten zijn - zoals de redaktie van Heemschut aarzelend toegeeft - en zelfs meer dan genoemd (ook de rood geschilder de ijzeren roosters, de blauwe platen naast voordeur en de goudkleurige stroken boven de ramen in de onderpui geven een aardig accent), maar voor mijn gevoel wordt alles teniet gedaan door de uiterst armoedige ma teriaalkeuze en de weinig zorgvuldige detail lering. A. G. van der Steur. Architect Röling vindt van wel en verdedigt zijn standpunt in het artikel 'wie de schoen past... krijgt geen pijn aan zijn voeten' waarmee hij tevens de critiek op zijn in veler ogen uit de toon vallend huizenblok bij de Haarlemse Janskerk tracht te ontzenuwen. Hierbij introduceert hij de eis van 'histori sche continuiteit' die uitgaat van de gedachte dat men in vroeger eeuwen zuiver in de stijl van zijn tijd bouwde en dat er dan vanzelf wel een goede combinatie met oudere gebou wen ontstond, bijdragend tot de verlevendi ging van het stadsbeeld. Is dat zo? Zeker niet altijd. Het Paleis op de Dam bijvoorbeeld is ongetwijfeld zeer eigen tijds, maar zelf-ingenomen stoort het zich in het minst niet aan de Nieuwe Kerk die daar door enigszins in de hoek wordt gedrukt, wat niet ten goede komt aan het stadsbeeld ter plaatse. Dat de schade beperkt blijft moet worden toegeschreven aan de bouwkundige waarde van het Paleis, niet aan het eigentijd se karakter ervan. En omgekeerd, juist niet zo eigentijdse maar aangepaste, ja zelfs historiserende nieuw bouw heeft rond een ouder monument een prachtig stadsbeeld geschapen: de Grote Markt in Brussel, waarvan de gildehuizen in 1695 in puin zijn geschoten en daarna weer opgebouwd als 'middeleeuwse huizen in ba- rokgewaad'. Die kenschetsing is natuurlijk niet nieuw maar het is wel goed er in verband met Rölings opvattingen bij stil te staan. Wat zou het plein geworden zijn als het in zijn geheel was opgebouwd in de stijl van zijn tijd? Dan was het aan drie zijden omgeven door lange gevels met pilaster-orden en kroonlijsten met hier en daar een tympaantje, ongeveer zoals de Place Vendöme in Parijs. Het zou zeer zeker een Stijlvol en stemmig plein geworden zijn, maar niet zo'n luister rijk en levendig geheel als het nu is. Wie durft bij het zien ervan te beweren dat men bij de wederopbouw getracht heeft 'wanho pig iets dat voorbij is vast te houden'? Zulke voorbeelden doen twijfelen aan de waarde van die historische continuiteit, die eis om vooral in de stijl van zijn tijd te bouwen bij het opvullen van gaten in oude steden. Als de moderne bouwtrant zich zelf bewust wil manifesteren, laat dat dan in nieuwe wijken zijn, niet in oude stadskernen waar geforceerd eigentijdse bouwsels hoog uit een pikant Centre-Pompidou effect op roepen maar de sfeer grondig bederven. A. Bloemsma, Scheveningen.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1985 | | pagina 23