De Hollandsche Manége: eindelijk uit het aal 196 DOOR LYDIA LANSINK In de Amsterdamse Vondelstraat is alles nog bij het oude gebleven: de onopvallende poort in het woonhuis no. 140, die hier en daar wat ornamentwerk mist, de doorgang met de halfronde ijzeren spanten, mooi van licht, maar gehavend en haveloos, door een optimist opgekalefaterd met veel verguldsel. Als het gelukt is de zware houten deuren te openen, blijkt dat een tijdperk ten einde is. In plaats van de vertrouwde aanblik van voorbijdeinende paarde- en mensenhoofden, boven de schotten, zijn er nu grote lappen oranje plastic waarachter een enorme chaos schuilgaat. De rijhal staat vol met stellingen, overal liggen bouwmaterialen en brokken ornament en de sierlijke gebogen spanten van de open ijzeren dakconstructie staan in de menie. In de stallen en op weg naar boven valt weer niets bijzonders op, behalve dat het trappehuis brandschoon is en naar zeepsop geurt. De Hollandsche Manége heeft een nieuwe eigenaar, een nieuwe huurder en een nieuwe bedrijfs leider. Zij hebben de wind er kennelijk onder. Er wordt hard en enthousiast gewerkt en het verenigingsblad staat bol van de verslagen van wedstrijden en andere goed bezochte evene menten. Aan het binnenplaatsje is een nieuwe ziekenstal gebouwd en het grote binnenterrein wordt ingenomen door een 'buitenbak' met een niet onaardige overkapping op ijzeren spanten (die echter wel het uitzicht van de omwonenden belemmert en dan ook wordt afgebroken zodra hij gemist kan worden). Binnen twee jaar moet de ingreep, waarop de Manége zo tergend lang heeft gewacht, voltooid zijn. Het complex zal dan misschien iets van zijn ongelooflijke, als gevolg van chronisch geldgebrek en de nalatigheid van enkele vroeger eigenaren intact gebleven, authenticiteit kwijt zijn, maar zal zich weer optimaal lenen voor zijn oorspronkelijke bestem ming, die het wonder boven wonder onafgebroken heeft behouden. tenzorg gedelegeerd kunnen worden naar la gere overheden - vooral als het grote, daar toe goed geëquipeerde gemeenten betreft is het o.i. gewenst dat een aantal cruciale bevoegdheden bij het Rijk blijft. In dit verband moet echter één van de eerder in dit artikel genoemde ingediende moties genoemd worden, die een bedreiging voor een evenwichtig monumentenbeleid vormt, die door de indieners ervan wel eens onvol doende doordacht zou kunnen zijn. Deze motie, die terecht door de Minister werd ontraden, houdt het overhevelen van het ver gunningenbeleid naar de provincies in, voor uitlopend op een totale overdracht naar de gemeenten. Laten we voorop stellen, dat Heemschut zich altijd heeft uitgesproken voor een blijvende actieve en coördinerende rol van de provin cie. Hulp aan gemeenten die daarvoor geen apparaat hebben en het maken van streek plannen en het controleren van bestem mingsplannen in het licht van een geïnte greerd beschermingsbeleid zijn vanzelfspre kende provinciale taken. Ook bij het (her)in- ventariseren en het beschermen van - met name jongere - monumenten kunnen provin cies een belangrijke rol spelen en de hoogno dige initiatieven nemen. Voorts moet gesteld worden, dat een vorm van complementair bestuur tussen rijk, provincie en gemeente op monumentenzorggebied vruchtbaar kan zijn. Het totale vergunningenbeleid echter - het verlenen van vergunningen voor restau reren en verbouwen, slopen of afvoeren van de lijst - dient centraal tot stand te komen of tenminste centraal gecoördineerd te worden. Het monumentenbelang is nu eenmaal een zeer specifiek belang en de zorg daarvoor vergt een bundeling van desbetreffend on derzoek en speciale kennis en ervaring die alleen op rijksniveau te verwezenlijken is. Die elf provincies zullen, zeker als ze een eigen budget krijgen (op grond van welke overwegingen moet dit elk jaar vastgesteld worden? op grond van het aantal en het be lang van de aanwezige monumenten? hoe stel je dat vast? op grond van toevallige restauratieplannen?), het voeren van een goed gecoördineerd monumentenbeleid be moeilijken. Daarbij komt, dat het van de grond komen van het Nationaal Restauratiefonds ernstig in gevaar kan komen, omdat dit alleen een kans van slagen heeft in een centraal georgani seerde opzet. J. B.-R. De Manége is inmiddels krakend haar twee de eeuw ingegaan, want op 28 januari 1882 werd zij door Julius G. Bunge, één van de Amsterdamse zakenlieden die de bouw initi eerden en betaalden, geopend. De architect, A. L. van Gendt (1835-1901), benutte wel licht de kapconstructie als vingeroefening voor de ijzeren, een cassettenplafond dra gende overkapping van de Grote Zaal in het Concertgebouw (1883). De overspanning daar bedraagt 28.80 m tegen 19.45 m in de Hollandsche Manége. Nadat de 'Vereeniging tot instandhouding eener Manege te Amsterdam' het complex in de jaren dertig had moeten verkopen, raakte het gaandeweg in handen van eigenaren die slechts op sloop uit waren. In oktober 1980 tilde de gemeente Amsterdam het gebouw, sinds 1972 een beschermd monument, uit het speculatiecircuit door het aan te kopen. Ja renlang werd de dringend noodzakelijke res tauratie in de weg gestaan door enige gaten in de begroting, maar dank zij een bijdrage uit de werkgelegenheidspot, knap rekenwerk en veel goede wil bij de gemeente konden deze worden gedicht. Op 2 november 1983 vond de aanbesteding plaats, in opdracht van het gemeentelijk Grondbedrijf. Aannémings- maatschappij Hillen en Roosen werd de ge lukkige, voor 1.438.000,-. Op een totale begroting van 47: miljoen (exclusief nood voorzieningen en stucwerk) zijn maar 17: miljoen rijkssubsidie en 240.000,- provinciale steun beschikbaar. Gelukkig is de fundering nog in orde. Bart van Kasteel, niet alleen een geroutineerd restauratie-ar chitect, maar ook uitstekend bekend met de ruitersport, begeleidt het karwei als advi seur. Er wordt gebruik gemaakt van de oor spronkelijke bouwtekeningen en van oude afbeeldingen, zoals de aquarel die J. C. Greive maakte van een feestelijke uitvoe ring, waarschijnlijk in 1883. DeHollandsche Manége in volle glorie! De werkzaamheden worden zodanig gefa seerd, dat het manegebedrijf gewoon (nou ja, gewóón) kan doordraaien. Nu de grote rijhal onder handen wordt genomen, worden de lessen gegeven in de buitenpiste. Als de binnenpiste klaar is, zal de 'Lange stal' in de oude staat worden hersteld en zullen de ove rige stallen in een harmoniërende stijl wor den gemoderniseerd. De buitenbak gaat dan dienst doen als stal. In een later stadium worden de herenkleedkamer op de begane grond en de dameskleedkamer, te situeren in de ruimte tussen het trappehuis en de zadel kamer, vroeger een binnenplaatsje, inge richt. De functie van de foyer zal tijdelijk worden overgenomen door de voormalige di recteurskamer, beneden. Het laatst zijn de Drs. Lydia Lansink is kunsthistoricus en op ver schillende manieren actief op het gebied van de mo numentenzorg. Zo is zij lid van de Amsterdamse Monumentenraad en voorzitter van de Stichting tot behoud van de Vondelkerk in Amsterdam. Aan het succes van de acties voor het behoud van de Holland sche Manége heeft zij ook een grote bijdrage gele verd.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1984 | | pagina 6