Nieuwe opzet
monumentenzorg
195
Jaargang 61, no. 10 - oktober 1984
Heemschut verschijnt 9x per jaar
Tijdschrift van de Bond Heemschut
opgericht in 1911
Beschermvrouwe:
H.M. Koningin Beatrix
In dit nummer o.a.:
Hoilandsche Manege in Amsterdam
eindelijk in restauratie.
ICOMOS was bijeen in D.D.R.
Geschiedvervalsing Paleis
Noordeinde (vervolg).
Parel aan de hals van Limburg:
opmerkelijke restauratie.
Federatie Industriële archeologie.
Foto omslag:
Een grachtje in het aan de Oostzee gelegen
stadje Wismar, dat de Tweede Wereldoorlog
beter overleefde dan vele andere Oostduitse
steden. Zie artikel ICOMOS
Foto: E.R. van Brederode.
Redactie:
Drs. J. H. Bierenbroodspot-Rudolph
J. Roelfs Sr.
Redactiesecretaris:
Mevr. P. A. Hengeveld-Brand
Medewerkenden:
J. Th. Balk, Amsterdam
Drs. P. Karstkarel, Leeuwarden
D. van der Meulen, Assen
R. Lureman, Doetinchem
Drs. W. J. Pantus, Nijmegen
J. E. van der Wielen, 's-Gravenhage
Drs. H. S. Korthals Altes-Rudolph,
Amsterdam
Drs. B.C.M. barones van Hövell tot
Westerflier- van Hellenberg Hubar,
Ohé en Laak.
Correspondentie voor deredactie aan:
Secretariaat Bond Heemschut,
Nieuwezijds Kolk 28,
1012 PV Amsterdam
tel.020-22 52 92
öf 020 - 23 09 94 (ledenadministratie)
postgiro 124326
Lidmaatschap 45,- per jaar
Reductie voor 65en 30"
Correspondentie voor advertenties:
Bosch Keuning nv
Postbus 13740 AA Baarn
tel. 02154- 1 82 41
gironummer 4988
Vormgeving Druk
Bosch Keuning nv, Baarn
Op 24 september werd in een uitgebreide
commissievergadering (UCV) van de Vaste
Commissie voor Welzijn en Cultuur uit de
Tweede Kamer de toekomstige opzet voor
(een meer gedecentraliseerd) monumenten
beleid behandeld. Daarbij stond vanzelfspre
kend de Nota over de Monumentenzorg,
die eind mei door minister Brinkman van
•WVC werd uitgebracht, centraal.
Concrete beleidsuitgangspunten - onder
meer gebaseerd op eerder door de Kamer
aanvaarde moties - voor deze nota zijn:
- vereenvoudigen, c.q. dereguleren van de
procedures;
- delegatie van rijksverantwoordelijkheden;
- vergroting van de betrokkenheid van het
particuliere initiatief;
- verbreding van het financiële draagvlak
door het streven naar samenwerking met een
door particulieren op te richten Nationaal
Restauratiefonds
- een vergroting van de samenhang met de
beleidsterreinen stadsvernieuwing, natuur
behoud en werkgelegenheid;
- kennisbundeling op centraal niveau.
Mede naar aanleiding van de verschillende
reacties op de Nota van de minister, organi
seerde de Vaste Kamercommissie van Wel
zijn en Cultuur, voorafgaande aan de behan
deling daarvan, een hoorzitting.
Daarbij kregen vertegenwoordigers van de
NCM (Nationale Contactcommissie Monu
mentenbescherming), van de landelijke Fe
deratie Het Behouden Huis (bundeling van
de restaurerende instellingen); van de vier
grote gemeenten en van het IPO (Interpro
vinciaal Overleg) voor Cultuur de gelegen
heid hun standpunten toe te lichten. Uit deze
toelichtingen bleek al, dat gemeenten en pro
vincies, maar ook de organisaties 'in het
veld' vaak diametraal tegenover elkaar
staande meningen hebben.
Veel van hetgeen op deze hoorzitting naar
voren werd gebracht, maar ook van de reac
ties die de minister kreeg van de Monumen-
tenraad en de Dienstcommissie van de Rijks
dienst voor de Monumentenzorg, kwam tij
dens de behandeling in de UCV ter sprake en
vond zijn weerslag in acht - hoe kan het
anders? - zeer uiteenlopende moties, die
werden ingediend.
Weliswaar bleek waardering te bestaan voor
het gepresenteerde nieuwe bestuurlijke mo
del en de nieuwe financieringsvorm, maar de
minister kreeg ook flinke kritiek vanwege
een aantal onduidelijkheden en onzekerhe
den. En hoewel men het toejuicht dat de
minister binnen zijn 'cultuurpakket' een dui
delijke prioriteit aan de monumentenzorg
geeft, treft men in de nota onvoldoende -
ook met andere beleidsterreinen samenhan
gende - visie aan op het behoud en de be
scherming van ons culturele erfgoed, waar
door beleidsvoornemens en -keuzes niet al
tijd gemotiveerd worden.
Aandachts-, c.q. kritiekpunten die veel
vuldig naar vorep kwamen, zijn:
- het feit dat veel van de nieuwe opzet nog te
weinig concreet is. Zo weten we nu, dat het
Bouwfonds Nederlandse Gemeenten het ad
ministratieve beheer krijgt over het te stich
ten Nationaal Restauratiefonds, maar hoe dat
concreet wordt aangepakt is nog altijd ondui
delijk;
- het plan voor een herinventarisatie van het
huidige monumentenbestand: dat zou ertoe
kunnen leiden dat enkele duizenden objecten
aan de rijksbescherming worden onttrokken.
Administratief, maar ook juridisch zal dit
grote problemen geven. In dit verband kan
een motie genoemd worden, waarin ge
vraagd wordt ook voor door lagere overhe
den beschermende monumenten het recht op
fiscale aftrek van onderhoudskosten te
scheppen;
- het feit, dat nauwelijks een taak voor de
provincie is weggelegd. Zowel de inspannin
gen op dit gebied door de provincies gedu
rende de afgelopen jaren, als het feit dat zij
gezamenlijk jaarlijks circa 30 miljoen aan
monumentenzorg besteden rechtvaardigt een
aanvullende taak:
- de nieuwe - bovendien onduidelijke - sub
sidieregelingen, waarvan wordt aangenomen
dat ze ongunstiger zullen uitpakken voor de
eigenaar.
- de centrale rol die het Rijk in verschillen
de opzichten behoudt.
Over het algemeen is men in de Kamer van
mening, dat de verschillende bevoegdheden
op het laagst mogelijke bestuursniveau -
dichterbij de burger - thuishoren. De NCM
daarentegen acht het een goede zaak dat de
bevoegdheid tot het aanwijzen van be
schermde monumenten op rijksniveau blijft.
Daar is immers de noodzakelijke kennis aan
wezig: neem bijvoorbeeld alleen al die voor
de inventarisatie en eventuele bescherming
van de zg. Jongere Bouwkunst. Deze over
koepelende monumentenorganisatie wil ook
dat het verlenen van een sloopvergunning -
het opheffen dus van een bescherming - pri
mair bij de minister blijft.
Hoewel de besluitvorming op het moment
van het schrijven van deze beschouwing nog
niet is afgerond, valt te verwachten, dat de
Tweede Kamer in grote trekken accoord zal
gaan met de - veel gematigder dan aanvan
kelijk door zijn voorgangers opgezette - de
centralisatieplannen van de minister. Hoewel
veel taken op het gebied van de monumen-