177
Gezicht op het Rokin te Amsterdam (ca. 1930-35)
In dit karakteristieke stadsbeeld zijn
verschillende monumenten van jongere
bouwkunst te onderscheiden
mische, architectuur- en cultuurhistorische
en stedebouwkundige aspecten en mogelijke
onderlinge samenhang.
AMSTERDAM
De studie van Amsterdam binnen de Singel
gracht is nu dus afgerond en heeft zijn neer
slag gevonden in genoemd advies 'Jongere
Bouwkunst Amsterdam enzwaarmee de
Monumentenraad een goed voorbeeld voor
een dergelijke aanpak heeft verschaft.
In dit advies is dan ook, naast een uitgebrei
de bijlage over de inventarisatiemethodiek,
een beschrijving opgenomen van de historie
van het inventarisatiegebied in de breedste
zin van het woord en van de ontwikkelingen
van de verschillende bouwstijlen en gebouw
typen.
Voor een verantwoording van de keuze van
dit gebied laten we de nota zelf aan het
woord:
'Voor de inventarisatie van de jongere bouw
kunst te Amsterdam is het onderzoeksterrein
beperkt tot het gebied binnen de Singel
gracht. Deze keuze werd ingegeven door de
overweging dat Amsterdam als geheel (of
althans het tot 1940 bebouwde grondgebied)
te groot was om binnen een redelijke termijn
te kunnen inventariseren (men bedenke hier
bij dat de inventarisatie en registratie van de
oudere bouwkunst te Amsterdam - waarbij
men over diverse voorlopige inventarisatie
lijsten kon beschikken - minstens zeven jaar
in beslag heeft genomen). De Singelgracht,
die immers tot 1877 de stadsgrens is geble
ven sinds de laatste 17de-eeuwse stadsuitleg,
leek daarom een logischer grens dan bijvoor
beeld de Ceintuurbaan of de grens van 1896.
Een eventuele uitsluiting van het centrumge
bied op grond van zijn oudere structuur, was
ondenkbaar gelet op het 'city-vormingspro
ces' dat juist daar, in de late 19de eeuw, een
aanvang heeft genomen, met een nauw daar
mee verbonden scala van gebouwen en dat
de uitbreiding buiten de Singelgracht mede
heeft gestimuleerd. De manifestatie van de
jongere bouwkunst is daarom aan beide zij
den van de Singelgracht (mede)bepalend
voor het stadsbeeld en het onderzoeken
waard.'
TUSSENSTAP
Van groot belang in het advies is de door de
Monumentenraad voorgestelde tussenstap in
de procedure tot aanwijzing van een be
schermd monument, namelijk het van te vo
ren raadplegen van de gemeente Amsterdam
over de 70 in de nota voor bescherming
voorgedragen objecten. Hieronder bevinden
zich onder meer de gebouwen van het Bin
nengasthuis (Grimburgwal), de gereformeer
de en Waalse kerken aan de Keizersgracht,
het Barlaeusgymnasium (Weteringschans),
de Bijenkorf (Damrak) en de Blauwbrug
over de Amstel.
Tot nu toe is de gebruikelijke gang van za
ken, dat alle betrokken partijen - eigenaar,
gemeente en provincie - veelal zonder over
leg vooraf met de plaatsing op de monumen
tenlijst worden geconfronteerd.
Deze aanpak om van de aanvang af in over
leg tot een zo zinvol mogelijk beschermings-
beleid te komen ligt zoals hierboven reeds is
vermeld in de lijn van vroegere adviezen van
de Monumentenraad aan de Minister.
BEHOUD IN KADER RUIMTELIJKE
ORDENING
Er wordt ook in ander opzicht gezocht naar
een nieuwe en gezamenlijke aanpak van de
monumentenzorg: niet alleen de letterlijk
zeer selecte groep van wettelijk te bescher
men monumenten, maar ook de veel grotere
groep van monumenten, die evenzeer het
behouden waard zijn (bepaalde karakteristie
ken, kwaliteiten als ensemble), maar net te
weinig individuele waarde bezitten om tot
beschermd monument te worden aangewe
zen, moet immers goed 'beheerd' worden.
Door publicaties als de Amsterdamse nota
kan de belangstelling voor de jongere bouw
kunst in het algemeen verbreed worden en
daarmee het maatschappelijk draagvlak voor
behoud vergroot. De gemeente Amsterdam
kan nu op een zinvolle wijze de inventarisa
tieresultaten betrekken bij haar ruimtelijke
ordeningsbeleid, naast de - vanzelfspreken
de - inpassing daarvan in haar eigen monu
mentenbeleid.
EERSTE VAN REEKS
De nota over Amsterdam is dus de eerste van
een reeks publicaties. Over de andere pro-
grammagebieden zullen de publicaties nog
volgen. Bovendien wordt in de loop van het
komend jaar een uitgebreider rapport over
alle Amsterdamse inventarisatieresultaten
uitgebracht.
Ook wanneer bepaalde gebouwen of structu
ren niet meer of nog slechts ten dele aanwe
zig zijn, dienen zij in een documentatie te
worden opgenomen, opdat het nog wèl reste
rende bouwbestand beter in zijn oorspronke
lijke context kan worden begrepen. Deze
vorm van 'immateriële monuméntenzorg'
wordt nu gesteld naast de thans gangbare
aanpak van monumentenzorg, die geheel ge
richt is op de feitelijke materie:
wettelijk beschermde monumenten en stads
en dorpsgezichten.
De nota over Amsterdam moet beschouwd
worden als een eerste aanzet om gemeenten
en anderen nauwer bij de inventarisatie en
selectie te betrekken en loopt dus min of
meer vooruit op de recent door de Minister
in zijn 'Nota over de Monumentenzorg' ge
formuleerde stellingname over de decentra
lisatie, die eind deze maand in de Tweede
Kamer zal worden behandeld.
Gestreefd moet worden naar een goede sa
menwerking, waarbij elke bestuurslaag een
eigen verantwoordelijkheid heeft, maar geen
'dubbel werk' hoeft te verrichten en gebruik
wordt gemaakt van de wederzijds aanwezige
kennis terzake van de inventarisatie. Het
Amsterdamse voorbeeld zet hiervoor een
spoor uit.
Het boekje Jongere Bouwkunst Amsterdam
binnen de Singelgracht (1850 - 1940) is ver
krijgbaar bij de Staatsuitgeverij te 's-Graven-
hage voor 24,95.
Het ligt in de bedoeling dat het Nederlands
Documentatiecentrum voor de Bouwkunst in
Amsterdam een tentoonstelling zal wijden
aan dit onderwerp.
Deze beschouwing is gebaseerd op de behan
delde nota Jonge Bouwkunst, enz. een
persbericht van de Monumentenraad en de
toespraak die werd gehouden door de vice-
voorzitter van de Rijkscommissie voor de
Monumentenzorg, Drs H. A. van Zwieten,
op 28 augustus 1984 in het perscentrum
Nieuwspoort, ter gelegenheid van de presen
tatie van het eerste gedrukte exemplaar van
de nota aan de Directeur-Generaal Culturele
Zaken van het Ministerie van WVC, Drs. J.
Riezenkamp.
J.B.-R.