Publicatie Jongere
Bouwkunst
176
AMSTERDAM BINNEN DE SINGELGRACHT GEÏNVENTARISEERD
Onlangs verscheen in druk de nota 'Jongere Bouwkunst Amsterdam binnen de Singelgracht
(1850-1940)*), een advies aan de Minister van WVC over de inventarisatie en selectie van
de jongere bouwkunst, uitgebracht door de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg (ajd.
II van de Monumentenraad).
Eén van de redenen dat 'jongere' gebouwen door velen - waaronder bestuurders die eigenlijk
voor de zorg ervoor verantwoordelijk zijn - nog onvoldoende gewaardeerd worden, is het
gebrek aan goede informatie. Aan een nota zoals deze over Amsterdam, waarin overzichte
lijk en beknopt het fenomeen monumenten van jongere bouwkunst in een specifiek gebied
wordt toegelicht, bestond dus grote behoefte. Het feit dat de Minister inmiddels heeft laten
weten zich met het daarin ontwikkelde selectiestelsel te kunnen verenigen, geeft bovendien
aan, dat het hier een 'voorbeeldige' studie betreft, waarmee (plaatselijke) bestuurders hun
voordeel kunnen doen.
betrokken gemeenten, provincies en ande
ren, een bijdrage kunnen leveren aan de in
ventarisatie en selectie. Dit advies werd (bij
gesteld in maart 1982) vergezeld van een lijst
van 'bijzondere monumenten van jongere
bouwkunst', die inmiddelsmerendeels be
schermd zijn. Tot deze 'bijzondere monu
menten' behoren die gebouwen waarvan de
monumentale waarde ruimschoots is aange
toond door uitstraling, onderzoek, apprecia
tie en literatuur (bijvoorbeeld het voormalig
sanatorium 'Zonnestraal' te Hilversum, de
Van Nellefabriek te Rotterdam, het Agneta-
park te Delft).
Een aanvulling op deze lijst kwam onlangs
uit in de vorm van een selectie uit de zoge
naamde 'witte villa's, een groep woonhuizen
uit de periode 1920 - 1940 die van grote
betekenis zijn geweest voor de ontwikkeling
van de moderne woniiigarchitectuur.
Ontwerptekening door B. de Greef van de
Blauwbrug over de Amstel (1883), die zeker
bescherming verdient
1850 KUNSTMATIGE GRENS
Het wezenlijke verschil tussen de oudere en
de jongere bouwkunst ligt meer in de
relatie met de industrialisatie (eerst niet, later
wel) dan in het tamelijk willekeurige jaartal
1850, zo leert ons de nota. Hoewel rond
1850 de bouwnijverheid gering was en in de
periode daarna nieuwe ontwikkelingen in
gang werden gezet, is dit jaartal een nogal
kunstmatige grens. Een belangrijke oorzaak
voor de keuze van dit tijdstip is het feit, dat
toen men aan het begin van deze eeuw met
het samenstellen van monumentenlijsten be
gon, ook al het nu nog geldende bescher
mingscriterium ouder dan 50 jaar gold. Dié
'Voorlopige lijsten' waren vervolgens weer
het uitgangspunt bij de inventarisaties in het
kader van de definitieve Monumentenwet
van 1961. De eerlijkheid gebiedt te vermel
den, dat ook bij die inventarisaties, door
'gebrek aan affiniteit met de nog steeds als
minderwaardige architectuur van 'neo-stij-
len' afgedane 19de-eeuwse bouwkunst',
nauwelijks aandacht werd besteed aan de ge
bouwen van na 1850. 'Men achtte zich niet
in staat om de gebouwen uit deze periode
objectief te beoordelen, temeer daar een ge
degen overzicht hiervan ontbrak'.
BESCHERMING INCIDENTEEL
Het'begrip 'jongere bouwkunst' krijgt mo
menteel langzamerhand gestalte in de wereld
van de architectuurgeschiedenis en van de
monumentenzorg. Er is echter nog veel te
weinig van beschermd. Sinds de totstandko
ming van de Monumentenwet worden
slechts incidenteel markante voorbeelden op
de monumentenlijst geplaatst. In heel Am
sterdam zijn dat er slechts 85, zoals het Cen
traal Station en het Rijksmuseum van Cuy-
pers, de Koopmansbeurs van Berlage, het
Hoofdpostkantoor, het theater Carré, bio
scoop Tuschinski en de scheepswerf "t
Kromhout'.
Aan een gerichte aanpak voor een systemati
sche bescherming heeft het tot nu toe ontbro-
ken. Wel had het Ministerie (toen nog van
CRM) inmiddels besloten dat bij het verdere
beschermingsbeleid het accent op de bouw
kunst van na 1850 moest liggen.
Op verzoek van de Minister bracht bovenge
noemde Afdeling II van de Monumentenraad
vervolgens in december 1980 advies uit over
de inventarisatie van monumenten van de
jongere bouwkunst, om te komen tot een
meer systematische aanpak en om de nog
steeds bestaande kloof tussen het aantal be
schermde monumenten uit deze periode en
het potentiële monumentenbestand enigszins
te dichten. Hierin werd onder meer voorge
steld dat ook derden, dat wil zeggen direct
De opzet van deze nota werd in ons 'Amsterdam'-
nummer van dit jaar (maart) uit de doeken gedaan
door drs M. C. Kuipers wetenschappelijk mede
werkster bij de Rijksdienst voor de Monumenten
zorg, die de voortreffelijk uitgevoerde inventarisatie
verrichtte die eraan ten grondslag ligt.
BREDERE AANPAK
De Monumentenraad-adviezen beogen thans
echter een veel bredere aanpak van de inven
tarisatie, selectie en bescherming van de
jongere bouwkunst.
Hiertoe zijn drie programmagebieden ter be
studering aangewezen, met elk een ander
karakter: stedelijk, landelijk of gemengd lan
delijk en geïndustrialiseerd.
Het zijn Amsterdam binnen de Singelgracht,
Zuid-Limburg en Twente. (Bij deze keuze
speelden ook de regionale spreiding, bepaal
de bestuurlijke overwegingen en enkele te
verwachten bijzonderheden bij het te onder
zoeken gebied een rol).
Bij deze vorm van inventariseren wordt niet
alleen gekeken naar monumentwaardigheid
op grond van de wettelijke criteria, maar
vooral wordt ingegaan op de.sociaal-econo-
■/m.j,./
(M-itol'ct
ia tita