Boeken
Kleur op historische gebouwen
de uitwendige afwerking met pleister en verf
tussen 1200 en 1940
Dit boek is de neerslag van een onderzoek
door W. Denslagen en W. de Vries naar de
geschiedenis van de uitwendige afwerking
van gebouwen.'Het onderzoek vond plaats in
opdracht van de Rijksdienst voor de Monu
mentenzorg naar aanleiding van het toene
mend aantal restauraties en reconstructies
van verf- of pleisterlagen en de bijna syste
matische verwijdering van de 19de-eeuwse
cementpleisters.
In Nederland is, in tegenstelling tot andere
Europese landen, met name Duitsland, vrij
wel geen onderzoek gedaan naar de toepas
sing van pleister en kleur op het exterieur
van gebouwen. De eerste, die het belang
ervan inzag was H. ter Kuile in 1934 met
zijn publicatie 'de afwerking van gebouwen
in vroeger tijd' in het Oudheidkundig Jaar
boek. Voorts bewees J. J. F. W. van Agt in
1956 dat Middeleeuwse kerken vaak met
pleister werden afgewerkt.
Het grootste probleem bij het onderzoek naar
kleur op gebouwen vormt het tijdstip, waar
op dit werd aangebracht: zijn de aangetrof
fen verfresten uit de eerste bouwperiode of
van later datum? Het spreekt vanzelf dat
hierbij de geschreven bronnen (vooral de
bouwrekeningen) van het grootste belang
zijn.
Zo wordt in deze studie beschreven hoe Cuy-
pers in 1905 optekende welke kleuren er
oorspronkelijk op de St. Servaes te Maas
tricht waren aangebracht en hoe de op zijn
advies gereconstrueerde beschildering van
het Bergportaal van genoemde kerk 'hoewel
Cuypers zich niet strikt door de aangetroffen
verfresten heeft laten leiden en wat te kwistig
met verguldsel is omgesprongen, een kleurig
totaalbeeld oplevert dat niettemin representa
tief is voor de Middeleeuwse opvatting', al
dus de auteurs.
Het blijkt dat vooral de sculptuur van de
kerken vaak zeer kleurrijk was, wat betreft
de 'structurele' elementen zoals archivolten,
kapitelen, lijsten e.d. is men nog niet op de
hoogte.
In het tweede hoofdstuk van het boek gaan
de auteurs op zoek naar citaten betreffende
Hervormde Kerk van Murmerwoude in 1944.
Witgepleisterd zaalkerkje met 19de-eeuwse
rondboogvensters. De bepleisterde spaarvelden
verraadden een Romaanse oorsprong.
de afwerking van gebouwen in de geschrif
ten van de Renaissance-architectuurtheoreti-
ci Alberti, Palladio en Serlio. Het blijkt dat
zij nauwelijks aandacht besteden aan het uit
wendig gebruik van verf op pleister, omdat
zij niet over de ambachtelijke kanten van het
bouwen spreken. Uit het hoofdstuk 'Theorie
en praktijk van de gevelafwerking in de 19de
eeuw' blijkt dat pas na circa 1800 in archi-
tectuurtheoretische werken niet langer uit
sluitend aan vormgeving, maar 'ook aan ma
teriële verschijningsvormen bewust aandacht
wordt besteed'.
De auteurs waarschuwen ervoor alleen de
19de eeuw te benadrukken wat betreft de
toepassing van pleisterarchitectuur. Uit hun
onderzoek blijkt dat een groot aantal gebou
wen al voor 1800 bepleisterd moet zijn ge
weest: het pleisteren in de vorige eeuw was
een direkte voortzetting van de 18de-eeuwse
traditie.
Een volgend hoofdstuk is gewijd aan de ar
chitectuur uit de 'De Stijl'-periode, waarbij
kleur in de afwerking een uitermate belang
rijke rol speelde.
In het hoofdstuk 'Kleur en Monumenten
zorg' komen de auteurs tot belangrijke con
clusies: het blijkt dat bij restauraties (en
nieuwbouw!) nog steeds het 'schoonwerk-
ideaal' voortleeft, ontstaan rond 1880, met
de opkomende waardering voor 'waarheid in
constructie en materiaalgebruik'. Een van de
ingrijpendste gevolgen zijn de talrijke ont-
pleisteringen geweest. Voorbeelden hiervan
zijn het onlangs gerestaureerde paleis Het
Loo en 'de gestage verschuiving in Brielle
van een uniform, dominerend 19de-eeuws
stadsbeeld naar het 'moderne' ideaal van
17de-eeuwse schoonwerkgevels en 18de-
eeuwse ramen'. Deze ontpleisteringen ko
men voort uit de opvatting dat pleister nog
steeds wordt gezien als een lapmiddel om
verweerd metselwerk te camoufleren, maar
dit is volgens de auteurs een te beperkte
opvatting: 'het aanbrengen van een pleister
laag bracht een kerkgebouw in overeenstem
ming met de heersende smaak.het behoeft
geen betoog meer dat 19de-eeuwse bepleis
teringen een specifieke smaak vertegenwoor
digen en daarom waard zijn behouden te
worden... Waardevolle historische objecten
verdienen bescherming, maar die bescher
ming heeft alleen dan zin als successieve
veranderingen steeds als specifieke kenmer
ken van een bepaalde tijd gewaardeerd wor
den. Het uitwissen van latere wijzigingen,
ingegeven door de onjuiste visie dat al wat
ouder is, ook waardevoller is, is in tegen
spraak met het feit dat gebouwen een histori
sche ontwikkeling tonen. Die ontwikkeling
moet afleesbaar blijven.
Het is in het kader van deze boekbespreking
niet mogelijk de vele waardevolle conclusies
van de auteurs te citeren. Het nut van dit
soort onderzoek is dermate groot, dat het
boek in de boekenkast van de restauratie-
architekt niet mag ontbreken. Dit geldt van
zelfsprekend voor iedereen, die belangstel
ling heeft voor de architectuurgeschiedenis.
Het boek bevat veel literatuurverwijzingen
en is voorzien van duidelijke zwart-wit fo
to's bij de verschillende hoofdstukken. Het
katern kleurenfoto's had beter kunnen be
staan uit een paar paginagrote voorbeelden
met een aantal detailfoto's, die, indien er
gebruik zou zijn gemaakt van een groter
kleurenspectrum, als illustratiemateriaal be
ter uit de verf zouden zijn gekomen.
STAATSUITGEVERIJ 1984. Prijs: 34,50
ISBN 90 1204 527 4
J.K.A.
Dezelfde kerk in 1974, na de restauratie (1963).
Het gebouw bestaat nu uit een vroeg-Romaans
schip met een gotische vergroting. Een
ingrijpende en discutabele reconstructie.
Ondanks de 'historiserende' restauratie is de
19de-eeuwse historie van de kerk verdwenen door
ontpleistering en vensterverandering,
foto: RDMZ, Zeist