De geïllustreerde beahrijvingvan de monumenten van Amsterdam DOOR IR. R. MEISCHKE*1 Met de serie die bekend staat als de 'Geïllus treerde Beschrijving van de Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst' werd in 1903 een begin gemaakt. Aanvanke lijk verliep dit grote werk traag, doch na 1970 is een groot aantal delen in deze reeks verschenen. De opzet van deze boeken is topografisch; de monumenten van een be paald gebied of plaats worden in een vaste volgorde beschreven. Kenmerkend voor een 'Geïllustreerde Beschrijving' is dat de stof wordt ingedeeld volgens een bepaalde richt lijn. Deze richtlijn is in het midden van de 19de eeuw ontstaan en was een combinatie van de traditie van de 18de-eeuwse topografische beschrijvingen en de systematiek van de jon ge kunstgeschiedenis. Een der beste voor beelden van een topografische stadsbeschrij ving is het driedelige boekwerk van Jan Wa genaar over Amsterdam (1760-1767). De huidige 'Geïllustreerde Beschrijving' behan delt de grote gebouwen nog steeds in dezelf de volgorde als Wagenaar en laat aan de beschrijving van de afzonderlijke gebouwen op overeenkomstige wijze een historische in leiding vooraf gaan. De systematiek, die de 19de-eeuwse kunstgeschiedenis aan het be- schrijvingswerk toevoegde, had betrekking op de wijze waarop een gebouw werd be schreven en op de manier waarop de roeren-, de kunstwerken, die tot de inventaris van het gebouw gerekend konden worden, behan deld werden. De te beschrijven gebouwen werden, volgens de richtlijn, in parten ver deeld. Eerst werd dan het uitwendige van alle parten beschreven en daarna kreeg het inwendige in eenzelfde volgorde een beurt. Tenslotte werd de inventaris van het ge bouw, ook volgens een vaststaand schema behandeld. De opzet van de 'Geïllustreerde Beschrij ving' droeg het stempel van zijn tijd, men wilde zoveel mogelijk vormenmateriaal, waarvan het ontstaan naar tijd en plaats vast lag, bekend maken om daarmee het gebouw van de kunstgeschiedenis te kunnen optrek ken. In deze opzet was echter geen plaats voor de chronologische beschrijving van de bouwgeschiedenis van een monument. Deze richtlijn leidde tot een opsomming van ken merkende details en duldde geen geschied schrijving. De richtlijn voor de 'Geïllustreerde Beschrij ving' uit het midden van de 19de eeuw werd algemeen aanvaard en toegepast bij de grote beschrijvingsprojecten die in de Duits spre kende landen na 1875 werden opgezet. Ons land volgde en op initiatief van het Konink lijk Oudheidkundig Genootschap verschenen tussen 1891 en 1903 in acht afleveringen de 'Noord-Hollandsche Oudheden' beschreven en afgebeeld door G. van Arkel en A. W. Weissman. De laatste vier afleveringen van deze reeks waren aan Amsterdam gewijd, dat daarmee als eerste grote stad een monu mentenbeschrijving kreeg. Deze serie van het K.O.G. werd echter niet voortgezet. Op aandrang van de in 1899 op gerichte Nederlandsche Oudheidkundige Bond werd in 1903 een Rijkscommissie in gesteld om 'op te maken en uit te geven een inventaris en een beschrijving van de Neder landsche monumenten van Geschiedenis en Kunst'. Onder inventaris verstond men hier bij een lijst van de nog aanwezige monumen ten, die daarin niet beschreven werden doch alleen genoemd en aangeduid met een enkel kenmerkend detail. Deze inventarisatie en de 'Geïllustreerde Beschrijving' hadden tegen gestelde uitgangspunten. De inventarisatie van de monumenten ging in de breedte en wilde een overzicht bieden over wat er nog was, de 'Geïllustreerde Beschrijving' ging in de diepte en wilde belangrijke gebouwen in woord en beeld volledig vastleggen. Ondanks deze verschillen in uitgangspunt waren beide ondernemingen moeilijk te scheiden. De inventarisatie, die tussen 1908 en 1933 tot stand kwam onder de naam 'Voorlopige Lijst der Nederlandsche Monu menten van Geschiedenis en Kunst' neigde, vooral in de latere delen, bij de behandeling van belangrijke gebouwen meer naar een korte beschrijving dan naar een summiere benoeming. Bovendien beperkte de 'Geïllus treerde Beschrijving' zich bij de minder be langrijke objecten vaak tot een opsommende inventarisatie, zonder tot een beschrijving te komen. Amsterdam kreeg in het kader van de 'Voor lopige Lijst' in 1928 een eigen deel, dat met ruim 500 bladzijden het dikste van de hele reeks was. Dit boek dat voortbouwde op de 'Noord-Hollandsche Oudheden' toonde bij de grote gebouwen meer het karakter van een beschrijving dan van een monumentenlijst. Indien men toen iets verder had kunnen gaan en afbeeldingen van de gebouwen had kun nen toevoegen, zou Amsterdam de beschik king hebben gehad over een beknopte en practische 'Geïllustreerde Beschrijving'. Het werk aan de 'Geïllustreerde Beschrij ving' bleek pas na 1945 goed op gang te kunnen komen. Met de grotere opzet van het beschrijvingswerk die men toen nastreefde, kwam voor het eerst de 'Geïllustreerde Be schrijving' van Amsterdam aan bod. Deze zou worden aangevat in het kader van een algehele beschrijving van Noord-Holland. Slechts de delen Waterland en West Fries land zouden in 1953 en 1955 het licht zien. Te Amsterdam was de bekende architect A. A. Kok begonnen met de beschrijving van de woon- en pakhuizen. Nog voordat een gedeelte persklaar was kwam de schrij ver in 1951 te overlijden. Enige jaren later werd dit werk weer opgenomen, nu door de Rijksdienst van de Monumentenzorg, doch reeds in 1961 kwam het werk opnieuw stil te liggen, aangezien de toen aangenomen Mo numentenwet een nieuwe inventarisatie van het gehele land noodzakelijk maakte. De Amsterdamse monumenten werden toen, voor zover dit nog niet geschied was, alle gefotografeerd en zo omschreven dat ze in het Monumentenregister konden worden op genomen. Een publicatie volgende hier ech ter niet uit. Toen het in 1972 mijn taak werd het werk aan de 'Geïllustreerde Beschrijving' van de Amsterdamse monumenten voort te zetten bleken de opvattingen over wat een dergelijk werk moest bieden, zich vooral in het buiten land verder te hebben ontwikkeld. Er werd aan veel meer aspecten van de gebouwen aandacht besteed, terwijl ook de inventaris vollediger werd weergegeven. Aan de grote monumenten werd nu gemeentelijk een apart boek gewijd. Een voorbeeld daarvan uit ons land is de beschrijving van de Dom te Utrecht uit 1965. Bij deze uitgebreidere opzet kon de ruim honderd jaar oude richtlijn nog steeds wor den gevolgd. Op één punt kwamen er echter spanningen, de belangstelling van de moder ne tijd ging meer uit naar bouwgeschiedenis sen dan naar opsommingen van bijzonderhe den. Alleen het geschiedverhaal kon aan de Geïllustreerde Beschrijving' het statische ka rakter uit de 19de eeuw ontnemen. Men had meer behoefte aan biografiëen van gebou wen dan aan portretten in woorden. In de meeste nieuwere beschrijvingen werden dan ook uitvoerige hoofdstukken aan de bouwge schiedenis van belangrijke gebouwen gewijd. Tegen deze achtergrond leek de hervatting van de beschrijving van de woonhuizen zin loos. De geschiedenis van een huis kan al leen bestudeerd worden tijdens een restaura tie of verbouwing. Door de voortgaande res tauratie-activiteit groeit het beschikbare ma teriaal dan ook nog dagelijks en eerst over ca. 25 jaar zal men in staat zijn een definitief beeld van de ontwikkeling van het Amster- Ir. R. Meischke is de huidige 'beschrijver' van Amsterdam. De genoemde 'Beschrijvingen' van het Burgerweeshuis en het R.C. Maagdenhuis zijn van zijn hand. Door zijn vele publicaties over monumen ten, waaronder bekende standaardwerken, behoeft hij verder geen introductie.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1984 | | pagina 27