Restauratie en imitatie 'Bladerend in oude Heemschutjaargangen viel mijn oog - zo schrijft onze oud-redac teur en bekend 'monumentenzorger' Geurt Brinkgreve - op een kop 'Restauratie en imitatie', een nog altijd actueel onderwerp. Het bleek een artikel te zijn dat ik een kwart eeuw geleden zelf had geschreven, en ik was benieuwd of ik er nog steeds, zoals het heet: achter zou staan. Het eerste restauratiewerk dat ik als daartoe gemachtigd bestuurslid zou begeleiden, van de voorbereiding tot na de oplevering, was in 1959 nog niet in zicht. Sindsdien zijn het er vele geweest, variërend van kleine woonhuisjes tot grote complexen. Eigen ervaring over de praktische problemen die bij een restauratie aan de orde komen ontbrak mij toen nog. Wat ik schreef kon niet meer inhouden dan de méning van een belangstellende buitenstaander die wel eens had geluisterd naar bevriende monumenten zorg-vakmensen. Zeker zou ik op grond van die sindsdien verworven ervaring verschillende bewerin gen in het artikel nu anders hebben geformu leerd'. Sindsdien is Geurt-Brinkgreve er steeds ster ker van overtuigd geraakt, zo schrijft hij de redactie, dat principiële uitspraken weinig of geen houvast bieden in de praktijk. 'Omdat de schoolmeesters nooit uitsterven, al heb ben zij om de zoveel jaar een ander tekst boek', leek het hem voor de Heemschutleden de moeite waard om het onderstaande artikel uit het februarinummer 1959 nog eens af te drukken. Ter gelegenheid van (precies) het vijfde lustrum van het bestaan van dit stukje indruk, voldoen wij gaarne aan het verzoek van de schrijver: Het Kasteel de Haar bij Haarzuilens, restauratie, imitatie of 19de eeuwse ridder-romantiek-in- baksteen. Foto: Rijksdienst Monumentenzorg, Zeist. RESTAURATIE EN IMITATIE Er was eens een man die een mooi mes bezat. Het mes lag goed in de hand, het lemmet was buigzaam, scherp en sterk, en fraai snijwerk sierde het heft. Doch al het stoffelijke slijt, ook het staal van een veelge bruikt mes. Ten lange leste was er zoveel van weggesle- pen dat de man een nieuw lemmet in zijn mes liet zétten van de beste kwaliteit die hij krijgen kon. Toen gebeurde er een ongeluk: het heft spleet. De eigenaar liet het zorgvul dig kopiëren in dezelfde houtsoort en was gelukkig zijn mes weer te kunnen gebruiken: het lag goed in de hand, het lemmet was buigzaam, scherp en sterk en fraai snijwerk sierde het heft. Maar was het zijn eigen, vertrouwde mes of was het een imitatie? Nu het vraagstuk van de sanering der verval lende binnensteden allerwege aan de orde komt, gaan er stemmen op die aandringen op een 'radicale vernieuwing'. Immers, zo zeg gen zij, wat is er nog origineel aan gerestau reerde monumenten? Het komt voor drie kwart neer óp namaak. Ruim de vervallen rommel liever op.Vele oude bouwwerken, eertijds ontworpen door bekwame bouw meesters in grote stijlperioden, en uitgevoerd door vaardige ambachtslieden die zich niet behoefden te haasten, hebben in de laatste anderhalve eeuw pijnlijke operaties onder gaan. Hoeveel gevels kregen niet een cemen ten overjas, namaak van de gebouwen die in natuursteen waren opgetrokken. Waarom? De cement was goedkoper dan het opnieuw voegen van een verweerde muur. Vlugger nog dan het voegwerk slijten de houten on derdelen aan de buitenkant. Woonhuizen en openbare gebouwen werden 'bevrijd' van hun vermolmde glasroeden om de kleine ruitjes. De industriële ontwikkeling bracht immers goedkope grote ruiten. Het T-vormi- ge venster ontsierde en ontsiert nog vele ge bouwen. Gebeeldhouwde kroonlijsten gin gen dezelfde weg als de oude ramen. Een nieuwe twee-plankengoot kost immers veel minder dan herstel, gedeeltelijke vervanging en nieuw schilderen van het half-vergane houtwerk. Bij het overgrote deel van derge lijke vernieuwingen kwam geen architect te pas: de aannemer deed wat de principaal, de hand op de portefeuille, van hem vroeg. Door het werk van Monumentenzorg, oud heidkundige verenigingen en welstands-toe- zicht is thans - hier en daar, helaas nog niet algemeen - het inzicht gerijpt dat het waar devolle oude gebouw op een andere manier behandeld moet worden. Men gaat restaure ren. De cementlagen worden van de gevels afgebikt, de storende raamindelingen ver dwijnen, vermolmde onderdelen worden vervangen. Door wat? Door nieuw gemaakte onderdelen, want de oude zijn vergaan en vaak geheel verdwenen. Dus toch imitatie. Het woord is de mens gegeven om zijn ge dachten te verbergen, zei de geslepen oude diplomaat Talleyrand. Men kan, zo nodig, het woord imitatie ge bruiken bij elke herstel werkzaamheid. Men kan de stelling poneren dat het gebouw een maal gaaf is gemaakt en er nadien niets meer aan mag gebeuren. Dan zou zelfs de perio dieke schilderbeurt uit de boze zijn, want is het wel precies dezelfde kleur en verfsamen- stelling als de oorspronkelijke? Imitatie en restauratie zijn benaderende begrippen, die altijd ruimte overlaten voor verschillende in terpretatie en dus voor misverstanden en conflicten. Moet een 17de-eeuws huis, dat kruiskozij nen gehad heeft met luiken voor de onderste raamhelft, in deze situatie hersteld worden, of mogen er 18de-eeuwse roedenramen in komen, die het huis veel bewoonbaarder ma ken, óók fraai zijn in het stadsbeeld (mis schien zelfs mooier) maar niet overeen komstig de oorspronkelijke bouw? Er is over deze vraag zwaar gediscussieerd. Men kan de woorden echter ook zo ver uitrekken dat hun gebruik zinloos wordt. In de beroemde Vlaamse steden staan tal van 'gothische' hui zen die trots een opschrift tonen dat zij geres taureerd zijn in het jaar achttien-zóveel. Kijkt men nader, dan zijn de gevels compleet vorige-eeuws, uitgevoerd in een harde ma chinale baksteen van een modern formaat, met ongevoelig gekapte lijsten en profielen. Daar slaat de balans bepaald door naar de imitatie, die des te minder verantwoord is omdat er vele echte gothische huizen staan te vervallen. Is het kasteel de Haar bij Haarzuilens, in 1892 door Dr. Cuypers gebouwd op de oude 40

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2023 | 1984 | | pagina 20