Over kwaliteit,
mediocriteit en
curiositeit
132
DOOR: GEURT BRINKGREVE
Artikel 1 van de Monumentenwet verstaat onder 'monumenten: alle vóór tenminste vijftig
jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun
betekenis voor de wetenschap of hun volkskundige waarde'. Let wel: 'schoonheid' staat
nummer één. Daar beginnen de moeilijkheden al, want wie maakt dat uit?
In elke discussie over mooi of lelijk komt wel iemand met de klassieke tekst dat over smaken
niet te twisten valt, wat in feite onzin is want men kan nauwelijks een onderwerp bedenken dat
méér stof tot meningsverschillen geeft, of het moest de betekenis van 'links' en 'rechts' zijn.
Minder vaak geciteerd maar nog steeds voel
baar aanwezig is het standpunt van Thorbec-
ke dat het de overheid niet past om een
oordeel over kunstzaken uit te spreken. Het
eerste gevolg van die stelling was de uitver
koop van de beroemde collectie schilderijen
van Koning Willem II. Volgens Thorbecke
en de zijnen zou het op de weg hebben gele
gen van notabele burgers om de kunstwerken
aan te kopen en eventueel in een openbare
verzameling onder te brengen. De schilderij
en verhuisden uit de Gothische Zaal tegen
over het paleis Noordeinde naar de musea in
Parijs, Londen en Sint Petersburg. Hoe het
er twintig jaar later voorstond met het cul
tuurbeleid van de Nederlandse overheden
kan men lezen in het bekende blijvend actue
le betoog van Jhr. mr. Victor de Stuers.
Sindsdien hebben de kunsten, de musea en
de monumenten hun - bescheiden - plaatsje
in de taken van de regering en de lagere
overheden. Het Thorbeckiaanse standpunt is
echter niet vergeten. De besteding van belas
tinggelden moet vooraf goedgekeurd en ach
teraf verantwoord worden, dat is de grond
slag van ons staatsbestel. Ministers, gedepu
teerden en colleges van burgemeester en
wethouders zijn verplicht om ook in de sec
tor cultuur te kiezen: dit komt wèl voor sub
sidie in aanmerking en dat niet.
BEZUINIGINGEN
De bezuinigingen hebben dit keuzeprobleem
opnieuw in de schijnwerpers gezet. In een
gesprek met een redacteur van het NRC-
Handelsblad (22 jan. '83) zei minister Brink
man: 'We dreigen allerlei dingen te gaan
subsidiëren die je met moeite tot de grauwe
middelmaat kunt rekenen. Is het de taak van
de overheid iedereen die zich als kunstenaar
meldt, blijvend te subsidiëren?... Er is wel
jaren discussie over gevoerd, maar men is er
zo zeker van geweest dat de overheid er wel
geld zou instoppen dat men de kwaliteitsei
sen nauwelijks in de discussie heeft betrok
ken. Nu komt er een minister die dat wel
doet Dat bedoel ik met stimuleren van het
topniveau'.
Die uitspraak had in de eerste plaats betrek
king op het orkestenbestel, maar het door de
minister naar voren gebrachte kwaliteitsar
gument geldt in alle sectoren van het cultuur
beleid. Het, loont de moeite om daar even bij
stil te staan, want het is een bijna-vergeten
standpunt dat dwars tegen de gangbare ge
voelens ingaat. Stimuleren van het topniveau
betekent een aansporing om boven de mid
delmaat te willen uitsteken, het houdt de
erkenning in van méér talent, grotere vakbe
kwaamheid en harder werken, kortom: een
elitair criterium dat, merkwaardigerwijs, in
de sportwereld altijd van kracht is gebleven
maar dat in de sector cultuur bedolven werd
onder het welzijnjargon van gelijke rechten
en van 'leuke dingen doen voor linkse men
sen', zoals een bekend politicus het uit
drukte.
PODIUMKUNSTEN
Ten aanzien van de podiumkunsten die bui-
Kwaliteit in de monumentenzorg: decoratieve
sculptuur van een onbekende steenhouwer,
gedateerd 1740, afkomstig van een in 1911
gesloopt pand aan de Zeedijk in Amsterdam,
teruggevonden op een werf van oude
bouwmaterialen in Zierikzee, in 1972 herplaatst
op een herbouwd huis in de Tuinstraat in
Amsterdam.