97
Het laatste exemplaar van de Bossche armatuur
(±1860).
foto: Felix Janssens Berlicum
tiende eeuwse straatlantaarn of armatuur te
rug te brengen. Daarbij mag ook best de in
de inleiding vermelde nostalgie gevoegd
worden. Waarom zouden emotionele rede
nen geen rol mogen spelen? Het is toch best
een leuk idee om door je vader uit een zelfde
lantaarnpaal gehaald te worden, waar hij zelf
door zijn vader uitgehaald is?l6) Dit alles
betekent natuurlijk niet dat alle moderne ver
lichting in de oude binnensteden nu plaats
moet maken voor de 'authentieke' negen
tiende eeuwse verlichting. Daarbij spelen
meer elementen een rol. Zo zullen voor de
belangrijkste verkeerswegen door de binnen
stad in verband met veiligheid van het ver
keer veel beter eigentijdse verlichtingsmoge
lijkheden aangewend moeten worden.
Vaak ook is het terugbrengen van de oude
verlichting tot in de verste uithoeken van een
binnenstad een te kostbare zaak. Om die
reden worden in Utrecht en Leiden de oor
spronkelijke negentiende eeuwse palen voor
al neergezet in de historisch meest waarde
volle gebieden (bijvoorbeeld zones A en B
van het beschermde stadsgezicht). In de min
der waardevol geacht gebieden kunnen dan
goedkopere historisch verantwoorde model
len, zoals de zgn. Haagse paal met de in
1966/67 in Amsterdam ontworpen kunststof
kap, geplaatst worden of goedkopere histori
sche modellen, zoals in Utrecht is gebeurd.
Waar welk model lantaarnpaal het best ge
plaatst kan worden, hangt dus mede van de
betreffende omgeving af en van de functies
die de bewuste straat vervult. Om in dat
opzicht meer duidelijkheid te krijgen, en
daarmee een afweging van de in het geding
zijnde belangen, is het opstellen van een
verlichtingsplan wenselijk. Utrecht heeft een
dergelijk plan neergelegd in de rapporten
Licht in de Binnenstad, delen I (1980) en II
(1982)'4', Den Haag kent zijn 'Eindverslag
van de commissie ter bestudering van lan
taarnpalen' (1980)l5). Het opstellen van een
dergelijk plan is zeker van belang, als er
geen enkele groep bestaat, waarin kwesties
als deze aan de orde kunnen komen. Slechts
in twee gemeenten komt het straatmeubilair
in werkgroëpverband, waarbij verschillende
disciplines betrokken zijn, aan de orde. Het
zijn Utrecht, waar de ambtelijke commissie
Straatmeubilair fungeert en Leiden, dat een
commissie Stedelijke Vormgeving bezit. In
een dergelijke groep kan punt van discussie
zijn of het wel aanbeveling verdient de in het
begin van deze eeuw ontworpen palen, zoals
de Keulse paal, uit de wijken te halen, die in
die tijd gebouwd zijn en te verplaatsen naar
de binnenstad. Een dergelijke werkwijze
roept twijfel op, omdat deze palen juist wat
ornamentiek betreft aansluiten bij de ver
nieuwing in de architectonische vormen ge
durende die tijd. In Den Haag worden om die
reden deze palen bewust niet geplaatst in de
wijken, die dateren uit de periode vóór
1910i6).
Leidse kappen liggen klaar op de Nieuwe Rijn om
geplaatst te worden op de lantaarnpalen van het
tweede Leidse model, nadat de straat in het kader
van de stadsvernieuwing is opgeknapt,
foto: Reinout van Gulick
Met dit artikel is geenszins beoogd ten aan
zien van de typische negentiende-eeuwse
lantaarnpaal een volledig beeld te geven. Ge
tracht is alleen aan te geven waarom deze
palen meer aandacht verdienen. Een paar
gemeenten hebben laten zien, dat het zeer
goed mogelijk is deze lantaarnpalen weer
een goede plaats in het stadsbeeld te geven
en daarmee de stad te verfraaien. Zij hebben
het ervoor over deze palen opnieuw te laten
gieten. Dat moet ook in andere gemeenten
mogelijk zijn. Lukt dat om financiële rede
nen niet (meer) voor de eigen oude paal, dan
kan men tenminste proberen de eigen arma
tuur, waarvan het maken van een mal heel
wat goedkoper is, van de ondergang te
redden.
Noten
1) 75 jaar electriciteit in de Leidse regio, uitgegeven
door het Energiebedrijf Rijnland te Leiden in 1982.
2) Het oude licht, door Antoinet van de Linde, 1980,
Bruna Boeken Eindhoven.
3) Amsterdamse Straatverlichting, van kaars tot gas
lantaarn door H. J. M. Roetemeijer, 23e jaargang nr.
7, Ons Amsterdam, juli 1971.
4) 90 jaar gas, 60 jaar electriciteit van de gemeente,
maandblad 's-Gravenhage, nr. 2, 1966.
5) 300 Jahre Strassenbeleuchtung in Berlin, 1979.
6) Historisch Straatmeubilair, Rijksdienst voor de
Monumentenzorg, juni 1980.
7) Kijken naar Monumenten, Rijksdienst voor de
Monumentenzorg, 1981, Bosch en Keuning N.V.
8) De Geschiedenis der Verlichting van Amsterdam,
door G. P. Zahn jr.uitgeverij Scheltema en Holke-
ma, Amsterdam, 1911.
9) Honderd jaar openbare verlichting in Amsterdam,
C. Prius, De koppeling, maandblad van het Gemeen
te Energiebedrijf Amsterdam, 34e jaargang nr. 423,
december 1979.
10) Amsterdamse Merkwaardigheden door E. van
Houten, uitgeverij Allert de Lange, Amsterdam
1943, 2e druk.
11) Openbare gasverlichting, openbare elektrische
verlichting door M. G. Niessen, De koppeling, sep
tember 1978.
12) Haagse Straatlantaarns in Wonen, TA/BK, april
1976, nr. 8.
13) Straatmeubilair, door Nico Verhoeven en Ir.
D. C. H. Slebos, De Technische Uitgeverij H. Stam
N.V., Culemborg/Haarlem 1965.
14) Licht in de Binnenstad, deel I (1980) en deel II
(1982) werkgroep Openbare Verlichting Binnenstad
Utrecht.
15) Eindverslag van de 'Commissie ter bestudering
van modellen van lantaarnpalen', Gemeentelijk
Energiebedrijf 's-Gravenhage, juni 1980.
16) Uit de advertentie 'Wat moeten we met al die
oude troep' in Monumenten, jaargang 4, nr. 3, maart
1983, opgesteld door de Stichting Ideele Reclame
SIRE.