Nationale
Monumenten
studiedag
61
De jaarlijkse Nationale Monumentenstudie
dag uitgaande van de Nationale Contactcom
missie Monumentenbescherming werd dit
maal in samenwerking met de stichting Mo-
numentenwacht die tien jaar bestaat, gehou
den in de Sint Joriskerk te Amersfoort: een
driebeukige gotische hallenkerk, waarin zich
het graf van Jacob van Campen bevindt.
Er bestond voor deze studiedag met het on
derwerp Monumentenbeheer grote belang
stelling; jammer alleen dat de acoestiek (of
de geluidsinstallatie?) niet zo best was, zodat
voor menigeen veel van het gesprokene ver
loren ging. Jammer ook, dat de minister van
Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,
mr. drs. L. C. Brinkman verhinderd was het
gezelschap van zijn inzichten te doen
blijken.
In zijn begroetingswoord gaf de voorzitter
van NCM, de heer J. C. J. Lammers een
inventaris van de jongste ontwikkelingen op
het terrein van de monumentenzorg. Spre
kende over de decentralisatie, verklaarde de
heer Lammers niet al te pessimistisch te zijn
over de mogelijkheden om de monumenten
bescherming meer dan voorheen aan ge
meenten over te laten. Sommige inleiders
plaatsten echter wel een vraagteken bij het
voorgenomen decentralisatiebeleid
Zoals gebruikelijk zullen de inleidingen van
deze studiedag ook worden gebundeld. We
achten ons daarom ontslagen hiervan in ons
tijdschrift uitvoerig verslag te doen. We be
palen ons daarom tot enkele losse notities.
De heer J. D. van der Harten, commissaris
der koningin in Noord-Brabant bleek zich
enige zorgen te maken over de verschillende
inventarisatiemethoden die worden toege
past, hetgeen de uniformiteit niet ten goede
komt. Uitvoerig stond de heer v.d. Harten
stil bij de financiering van de monumenten
zorg, waarover in de wet geen letter valt te
lezen. Hij achtte het onjuist, dat de monu
mentenbescherming in feite afhankelijk is
van de beschikbare financiële middelen.
T.a. v. het subsidiebeleid heeft men het paard
achter de wagen gespannen. Op één facet
legde de heer v.d. Harten in het bijzonder de
nadruk. Teveel is in het verleden een monu
ment als een geïsoleerd element in stads- of
dorpsgezicht beschouwd. Het monument -
groot of klein - dient in het stadsvernieu
wingsbeleid te worden opgenomen. Of
schoon hij erkende, dat er bij ruilverkavelin
gen veel waardevols verloren is gegaan,
meende de heer v.d. Harten toch, dat het
systeem van de ruilverkaveling tot voorbeeld
zou kunnen dienen. Tenslotte uitte de heer
v.d. Harten kritiek op het decentralisatiebe
leid, waarbij de provincies bijna volledig
buiten spel komen te staan.
Prof. ir. Tj. Dijkstra, rijksbouwmeester,
gaf een interessant overzicht van hetgeen het
Rijk doet en in de jongste tijd heeft gedaan
m.b.t. een groot aantal monumenten dat ei
gendom is van de Staat. Daarbij passeerden
de verschillende paleizen, incl. het museum
paleis Het Loo de revue. Enige zorg sprak ir.
Dijkstra uit over de toekomstige bestemming
van waardevolle monumenten als de
Koninklijke Bibliotheek en het gebouw van
het Ministerie van Buitenlandse Zaken (het
vroegere Logement van Amsterdam) in Den
Haag. De gedachte dat eigentijdse toevoe
gingen aan dit soort monumenten - bij het
vaststellen van de nieuwe huisvestingsfunc
tie - moeten worden weggemoffeld achter
schijngevels of zich moeten vertonen in een
quasi-historische verschijningsvorm ver
wierp prof. Dijkstra.
De volgende inleider, Prof. dr. P. Ver
burg, sprak over het nog niet afgeronde lan
delijk vergelijkend onderzoek met betrek
king tot het beheer van monumentale kerkge
bouwen. De indruk is reeds ontstaan dat de
zorg voor het herstel bij velen wel bestaat,
maar dat deze zorg in het verleden tot onvol
doende adequate actie heeft geleid. Vaak
ontbreken onderhoudsfondsen en sterker nog
onderhoudsplannen. Sprekende over de be
heersvorm vroeg prof. Verburg zich af of het
niet nuttig zou zijn een verdergaande schei-
ding tussen beheer en gebruik aan te brengen
dan nu veelal het geval is. Voor dit probleem
meende prof. Verburg, dat wellicht de stich
tingsvorm de voorkeur verdient.
De heer G. Brinkgreve besprak het beheer
van monumenten, gezien van uit de particu
liere restaurerende instelling. Hierbij deed
hij zich gelden als man van de praktijk, nl.
als voorzitter van de stichting Diogenes te
Amsterdam, die zich met woonhuisrestaura
ties bezig houdt. De heer Brinkgreve bereed
in zijn betoog - wat weinigen zal hebben
verwonderd - zijn stokpaardje, nl. dat er
sprake zou zijn van 'elitair' beleid bij de
selectie van toekomstige bewoners. Dat
woord appelleert aan een rancune-sentiment
jegens degenen die meer hebben dan een
ander en het wordt gebruikt door iedereen
die bang is om niet bij de meerderheid te
behoren. Het is tevens de leuze van de onbe-
gaafden tegen de uitblinkers, van het min-
der-dan- middelmatige tegen de kwaliteit,
van het massaproduct tegen het unicum. Wat
de goede bewoners van een gerestaureerd
huis onderscheidt van minder goede is nl.
niet de hoogte van zijn inkomen maar zijn
ontvankelijkheid en zijn zorg voor het bij
zondere van het oude huis, aldus de heer
Brinkgreve.
Mr. C. H. Goekoop, burgemeester van Lei
den zou later in zijn inleiding veel waarde
ring aan de dag leggen voor studenten, die in
monumentale panden of in hofjes wonen; in
't bijzonder meende hij dat dit opgaat voor
studenten die met ouderen samen wonen in
hofjes. De burgemeester wiens gemeente zo
veel monumentenzorg in haar portefeuille
heeft, sprak intussen zijn grote vrees uit, dat
indien er werkelijk een splitsing teweegge
bracht gaat worden tussen zg. grote en zg.
kleine monumenten, dit in de praktijk ten
koste zal gaan van de kleine monumenten.
Mr. Goekoop hield zijn gehoor voor, dat bij
restauraties en nieuwbouw in een binnenstad
steeds de wordingsgeschiedenis van de stad
zichtbaar moet blijven. Juist de onooglijke
kleine - vaak beeldbepalende - 'rotpandjes'
die moeilijk te restaureren zijn, zijn daarbij
een onmisbaar element. Zij bepalen mede de
schaal en de aard van de nieuwbouw, werpen
een dam op tegen grove aantasting van het
stadsbeeld en vormen zodoende een uit cul
tuurhistorisch oogpunt essentieel onderdeel
van de sfeer van de stad. Mr. Goekoop be
streed de stelling, dat de economische func
tie voor de binnenstad een sterke functie is
en de woonfunctie een zwakke. Die stelling
is achterhaald, maar zou kunnen terugkeren.
Hiertegen meende mr. Goekoop de monu-
mentenzorgers te moeten waarschuwen.
Voorts meende hij dat het aanbeveling ver
dient, dat woningbouwverenigingen in de
toekomst bij het beheer van monumenten een
belangrijker rol gaan spelen dan tot nu toe.
De Leidse burgemeester toonde zich overi
gens een voorstander van een gemeentelijk
meerjarenbeleidsplan, dat bijv. elke vier jaar
zou moeten worden aangepast. Een dergelijk
plan biedt z.i. een betere basis voor een
nationaal monumentenbeleid dan een beleid
gebaseerd op grote en kleine monumenten of
monumenten met nationale betekenis, pro
vinciale of 'slechts' gemeentelijke betekenis.
v.d. W.
Prof. dr. P. Verburg, J. C. J. Lammers, J. D.
van der Harten en Prof. ir. Tj. Dijkstra (v.l.n.r.),
die een inleiding hielden op de jaarlijkse NCM-
studiedag in de St. Joriskerk te Amersfoort.