Een gedrevene in het
Groninger land
49
PIETER L. DE VRIEZE RESTAUREERDE VIJFTIG KERKEN.*
Een jonge, bruisende AOW'er, suggestief verteller, met levensjaren, die fascinerend en
somtijds explosief waren, een geboren Winschoter, die sporen van teruggeroepen schoonheid
heeft getrokken in stad en land van zijn hart: Groningen.
Een architect die musicus had willen worden
en van zichzelf zegt, dat hij bij herhaling een
gelukskind is geweest en dan doelt hij niet
alleen op de mogelijkheden die hem zijn ge
boden maar ook op ontsnappingen aan de
grijpvingers van de bezetter.
De grote bemoeienis van Pieter de Vrieze
met de monumentenzorg heeft onder meer
zo'n vijftig kerkgebouwen, met overwegend
dorpskerken in zijn woon- en werkgewest
gegolden. Het versleten verleden tot her
nieuwde rijkdom voor de toekomst te maken
heeft zijn leven gestempeld tot een artistiek-
sociaal credo.
Over zijn schouder kijkend merkt hij dit op:
'Nu ik, na een leven lang in één der boeiend
ste en modernste afdelingen van het bouw
vak te hebben gewerkt, op de drempel van de
ouderdom sta, zou ik moeten weten wat nu
eigenlijk restaureren is, hoe je doen moet en
wat verantwoord is. Ik moet bekennen, hoe
ouder je wordt, hoe meer kennis je vergaart,
hoe meer ervaring je hebt opgedaan met
mensen en met bouwmaterialen, hoe meer
wijsheid je deel wordt, des te meer groeit de
overtuiging dat het niet een zaak is van be
slist weten, van een dogma, van een geloofs
artikel.
We spreken tegenwoordig zeer relativerend
van conserverend restaureren. Dat is niet
conservatief, dat is niet het herstel van een
oude toestand, neen, dat is heel modern.
Populair gezegd is het: Laat zitten wat zit en
beroer het niet! Een eeuwenoude stelling, die
helaas in de praktijk vrijwel niet kan worden
gehanteerd. Onze praatzieke tijd heeft de
neiging en de illusie, dat als je nu maar
precies in woorden omschrijft, wat je eigen
lijk wilt met een gebouw, met de liturgie,
met het gebruik, met de mensen, dat je de
ware werkelijkheid daarmee vastlegt en ver
zekerd hebt.'
Piet L. de Vrieze geb. 2-1-17 is architect BNA,
ridder in de Orde van Oranje Nassau, ereburger van
de stad Groningen, technisch adviseur van de Bond
Heemschut. Directeur van het Buro voor Architek-
tuur en Restauratie in de stad Groningen, twee
zoons, één fotograaf, de ander graficus.
DOGMATISCH GOEDPRATEN
De meest brute vernielingen van oude histo
rische architectuur (ramen, plafonds, deu
ren, vloeren, banken, enz.) van de meest
fraaie specimina van decoratie en detaille
ring, worden dank zij dogmatische uitgangs
punten en spitsvondigheden tot sacrosancte,
bijna heilige voorwerpen verklaard. Het be
grip schoonheid, liefde voor een gave archi-
tektonische conceptie is taboe verklaard. De
leer is richtinggevend, de mensen, in eerste
instantie de architekten en hun opdrachtge
vers behoren zich hieraan ondergeschikt te
maken. Wanneer dat bereikt wordt, wat ver
antwoord bereikbaar is, ontstaat een getuige
nis dat voor de geschiedenis en voor de zeer,
zeer moeilijke toekomst van ons bouwkun
dig erfdeel in dit land niet teloor mag gaan'.
Hoe hij gekomen is tot zijn vak?
ARTISTIEK GEZIN
'We hadden een damesmodezaak, met een
goede smaak. Er waren de stoffen en de
kleuren, daarvoor was ik al jong gevoelig.
Vader speelde cello in het plaatselijke sym
fonie-orkest, moeder zong. Streven naar har
monie was een onderdeel van de levenskunst
van ons gezin, waarin ik met drie broers
opgroeide. Ik wilde pianist worden, had ook
belangstelling voor orgelspel. Cor Baten
burg, destijds de organist van de Martinikerk
in Groningen, gaf me pianoles. Vader vond
een loopbaan in de muziek maar niks. Dat
was geen beroep; zo ging dat in die tijd. Alle
jongens kregen van vader tien jaar om HBS
of Gymnasium te doen. Ik deed eindexamen
HBS-B. In 1937 mocht ik een jaar gaan
freewheelen in Groningen, zo maar, eigen
lijk een godsgeschenk. In de stad ging ik
wonen en almaar snuffelen aan de cultuur,
muziek maken en muziek horen. De tweede
wereldoorlog brak uit toen ik met vrienden in
Parijs was, we hoorden die tijding boven op
de Eiffeltoren. Halsoverkop terug met de
nachttrein, in Roosendaal was ons geld op.
Uiteindelijk naar de M.T.S. in Groningen,
twee jaar, eerst civiel, later bouwkunde.
Veel eerder had ik al geroepen: Delft! Was
geen geld voor. In 1942 - vader had een
meevallertje - ging dat door. Daar colleges
van de grote meester: Granpré Molière, die
later de grote man zou worden van de wede
ropbouw van stad Groningen. Weldra be
hoorde ik tot de duizend Delftse studenten
die weigerden de Ariërverklaring te tekenen,
transport naar kamp Ommen, benauwde da
gen. Na vijf dagen - een wonder - vrij, dank
zij een verklaring van mijn Delftse dokter:
astma. Dat werkte toen nog bij de Duitsers.
Om een lang verhaal kort te maken: werk in
een machinefabriek in mijn geboorteplaats,
opgepakt als gijzelaar, transport naar Helgo-
land dreigde. Later nog een inval van land-
wachters overleefd. De bevrijding, een baan
tje bij de wederopbouw, op de fiets op pad
met schade-enquête-formulieren. Als ge
trouwd man terug naar de oude leermeester
in Delft..
JONGENS NODIG!
Die zei: 'Ik heb jongens nodig voor de we
deropbouw van Groningen-stad. Verhuizen
naar de stad. Meehelpen aan de wederop
bouw. Alweer zo een godsgeschenk. Tussen
vele bedrijven door - maar dat mag men
natuurlijk niet lichtvaardig opvatten - was ik