Lezersspreken
Hoe winnen wij de
jeugd?
182
Naar aanleiding van de in ons maartnummer
geplaatste oproep te reageren op de daarin
opgenomen ingekomen brief van de heer
J. F. Roth, die voorstelde jongeren te active
ren binnen Heemschutverband, ontvingen
1 wij twee brieven die we gaarne publiceren,
respectievelijk van de heer R. Reehuis en Ir.
J. A. C. Tillema.
In de hierop volgende brief geeft de heer
Reehuis een duidelijk beeld van de wijze
waarop hij bij de jeugd belangstelling wekt
voor het onderwerp monumentenzorg. Ervan
overtuigd dat zijn ervaringen voor diegenen
j die dergelijk onderwijs willen geven zeer in
teressant zijn en stimulerend zullen werken,
drukken wij hierbij deze brief vrijwel inte
graal af. De door de heer Reehuis aan ons
gedane suggestie dat het een taak van Heem
schut zou kunnen zijn scholen te begeleiden
die het onderwerp monumentenzorg aan
dacht willen geven spreekt ons zeer aan. Wij
onderzoeken thans onze mogelijkheden in
l deze.
BRIEF VAN DE HEER REEHUIS:
In uw Heemschutperiodiek van maart jl.
stond een artikel van de heer J. F. Roth uit
Huizen. In zijn bespreking nam hij het voor
stel op om binnen Heemschut-verband de
jeugd te animeren voor het monumentale
schoon. Gelukkig beperkte hij zich niet tot
een filosofie; ook de praktische varianten
t.a.v. de educatie werden behandeld. Een'
werkelijk frisse gedachte indien het accent
komt te liggen op de waardering van het
monumentale en het behoud ervan en niet
zozeer op het opsommen van dorre kenmer
ken van bouwstijlen.
In het Lager Beroepsonderwijs, waarin ik
werkzaam ben, raken kunstzinnige en cultu-
1 rele zaken nogal in de vergetelheid. Mochten
j zulke onderwerpen toch aan de orde komen,
dan vervallen ze in de meeste gevallen tot
toetsbare items, c.q. het verwerven van
kennis.
In de brugjaren van het LBO doceer ik geïn
tegreerd geschiedenis-aardrijkskunde. Het
thema monumentenzorg heb ik in het tweede
leerjaar opgenomen. Een waagstuk als men
zich vergewist dat men te maken heeft met
een leeftijdsgroep tussen de 13 en 14. Het
startpunt moet dan ook zijn: de belevenis van
dat type leerling.
Vooreerst dient onder de aandacht te worden
gebracht, dat schoonheid een relatief begrip
is en dat er een bepaald aantal algemene
criteria wordt gesteld om dat begrip te
dekken.
Onderscheid aanbrengen tussen opvallende
en minder in het oog vallende gebouwen e.d.
kunnen die criteria duidelijk maken. Over
gaan tot bescherming is een ander punt van
discussie. Aan de hand van stellingen over
wanneer en waarom men overgaat tot be
scherming en hoeveel geldmiddelen ter be
schikking moeten komen kan men visies van
leerlingen uitlokken. De houding van vol-
wassenenin spe moet hierin centraal staan.
Hij of zij bepaalt op deze wijze een eigen
standpunt t.a.v. monumentenbeleid en subsi
dieverlening.
Als de basis is gelegd, kan er gesproken
worden over dorps- en stadsgezichten. Een
diaserie kan dit onderwerp visueel duidelijk
maken. Een straatbeeld met een monumen
taal karakter gezet tegen een straat met disso
nanten lokt snel een gesprek uit.
Tenslotte moet de kritische attitude aange
sproken en ontwikkeld worden. De kwestie
van buitenparlementaire invloeden en akties
van de burger als reaktie op het gevoerde
monumentenbeleid op diverse ambtelijke ni
veaus moet aan de orde komen. Inspraakpro-'
cedures moeten vertaald te berde worden ge
bracht.
In de lessencycli neem ik tevens het onder
deel natuurmonumenten op, dat ik nu buiten
beschouwing laat.
Uit mijn relaas moet duidelijk zijn gewor
den, dat het thema monumenten gevoelsma
tig moet worden ingeschat om zodoende te
kunnen komen tot de ontwikkeling van de
kritische zin.
Het monumentale schoon ervaar je niet via
een schoolse leerweg. Daarom organiseer ik
ook monumentenexcursies.
Zo'n tocht moet niet constant onder de gelei
de van een gids staan, doch behoort vrijhe
den te bezitten om jongeren de gelegenheid
te geven iets al dan niet te waarderen. Het
'schone' kan eenmaal niet worden opgedron
gen maar dient te worden beoordeeld.
Om de funktie van een monumentaal pand te
kunnen achterhalen kan men het gebouw
binnengaan. Een enkele keer kan er op deze
manier worden aangetoond, dat de funktie.
niet meer overeenstemt met de uiterlijke
vorm van het gebouw. Men moet hier o.m.
dénken aan een kerk, die de bestemming van
'tentoonstellingsruimte' toebedeeld heeft ge
kregen.
Zo kan men ook een straat doorlopen om een
monumentaal karakter te kunnen ontdekken.
Constante confrontatie met het waardevolle
schoon leidt tot waardering. Het is aan het
onderwijs de vraag of het de ruimte en tijd
wil geven om het onderwerp 'monumenten
zorg' te behandelen. Aan dit verzoek wordt
eerder voldaan, als de scholen kunnen reke
nen op de begeleiding van derden.
Heemschut zou zo'n experiment kunnen
starten. We wachten op een werkgroep, die
zich hiermee gaat bezig houden.
R. Reehuis
De gedachten en ervaringen van Ir. J. A. C.
Tillema, jarenlang actief in de monumenten
zorg als lid van de monumentenraad en als
schrijver van 'de' geschiedenis van de Ne
derlandse monumentenzorg evenals artike
len over dit onderwerp, o.m. in ons blad,
laten wij hier volgen.
BRIEF VAN IR. TILLEMA
In beginsel ben ik het met de heer Roth
geheel eens, en in het bijzonder wanneer hij
met nadruk schrijft dat het werk van Heem
schut - en dus in het algemeen het behoud
van onze historische monumenten, de kleine
niet minder dan de grote - een zaak is van
'ons gehele volk'. Om mijn mening ter zake
te adstrueren kan ik niet beter doen dan ver
wijzen naar wat ik schreef in het in 1975
uitgekomen boek 'Schetsen uit de geschiede
nis van de Monumentenzorg in Nederland',
en wel naar enkele passages in het Besluit
(pp. 615/21). Ik heb daarin gewezen op het
feit dat voor zeer velen in ons volk de monu
mentenzorg inderdaad nog maar is een 'veraf
elitair bedrijf' en dat het gehele volk van de
onmisbaarheid daarvan zou moeten zijn
doordrongen. Gewezen wordt op de moge
lijkheid op ruime schaal de televisie in te
schakelen (p. 617), op het belang van het
verheffen van de monumentenzorg tot een
nationaal discussiepunt (de dialoog, p. 618)
en op het doen behandelen van zaken als
deze op de scholen (ann. 19, pp. 620/21).
Maar met de heer Roth heb ik kunnen ver
zuchten: 'geen enkele reactie'. En daarom
ben ik nu verheugd dat iemand die strijd
weer wil aanbinden. Ongelukkigerwijs is de
benarde financiële toestand bepaald niet gun
stig om allerlei nieuwe activiteiten in gang te
zetten en 'de ton 's jaars', die de heer Roth
wel voldoende acht, betekent bovendien he
den ten dage niet zoveel.
Hoe dit ook zij, ik hoop van harte dat de
schrijver wat meer respons krijgt dan mij
destijds ten deel viel. Wanneer het tot de
regeerders van hoog tot laag, eindelijk eens
zou kunnen doordringen dat het hier betreft
een levensbelang van het gehele volk, zou
wellicht langzamerhand iets kunnen worden
opgebouwd, om van de toch al zo geschof
feerde schoonheid van ons land meer nog te
redden dan wat nü gered kan worden, om
een betere algemene, mentaliteit te kweken.
En dit kan alleen door allen, magistraten en
'volk', van dat belang te doordringen - en
zeker de jongere generatie, in dit verband
ook naar waarheid de hope des vaderlands.
Ik betuig de heer Roth mijn erkentelijkheid
en wens hem veel succes.
Nog een kleine herinnering uit mijn jonge
jaren, aan een der eerste excursies van
Heemschut, die mijn vrouw en ik meemaak
ten. Wij voelden ons toen werkelijk beland,
bijna misplaatst, tussen een hoofdzakelijk
veel oudere generatie, gezeten dames en he
ren; hiervan getuigde ook de groepsfoto, ge
maakt op het terras van het Amstel Hotel.
Later verbeterde dit wel wat, maar nü is het
toch zaak de aanstaande volwassenen te inte
resseren. En dus: vergeet vooral de scholen
niet! Van Heemschut moet het odium - zou
dit al dan niet bestaan? - worden afgeno
men, als zou het streven van de Bond in
eerste instantie worden gesteund door nostal
gische, keurige, well-to-do burgers. Monu
mentenzorg moet leven, óók in jonge harten.
ir. J. A. C. Tillema