25 jaar stadsherstel
Amsterdam
172
VERANDERENDE RESTAURATIE-PRAKTIJK
De laatste jaren is er een groeiende belang
stelling voor het begrip restauratiefilosofie
(of restauratiedoctrine) te bespeuren. Men
tracht door het vaststellen van een aantal
uitgangspunten een kader te scheppen waar
aan restauraties die nog plaats dienen te vin
den kunnen worden getoetst.
De uitgangspunten die thans gehanteerd wor
den, worden echter niet alleen als leidraad
gebruikt voor toekomstige restauraties, maar
ook om restauraties die (vaak reeds lang ge
leden) tot stand kwamen te beoordelen.
Vorig jaar bestond de Amsterdamse Maat
schappij tot Stadsherstel N.V. 25 jaar, het
geen aanleiding was 'de geschiedenis' van
deze restaurerende instelling te schrijven.1)
Een essentieel facet van die geschiedenis is
de verandering in die 25 jaar van de normen
volgens welke de inmiddels 160 voltooide
restauraties zijn uitgevoerd. Die veranderen
de normen hangen vanzelfsprekend samen
met veranderingen in de opvattingen ten aan
zien van wat men onder het authentieke van
een monument of de geschiedkundige sa
menhang waarin dit zich bevindt verstaat.
GAAFHEID
Zo'n 25 jaar geleden toen Stadsherstel nog in
de luiers lag, werden de restauraties uitbe
steed aan architekten die voor Stadsherstel
behalve het ontwerp van het restauratieplan
ook de contacten onderhielden met de betref
fende instanties. Uiteraard drukten zij hier
mede hun stempel op de te volgen restaura
tiemethode. De specifieke restauratiekennis
die binnen Stadsherstel ontbrak, werd gro
tendeels gecompenseerd door enkele ervaren
mensen binnen het eveneens pas opgerichte
Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg,
toen nog onder leiding van de heer
Meischke.
In die tijd ging men bij restauraties uit van
het herstel van de schoonheid en de gaaf
heid. Zo wilde men de gaafheid van de be
treffende gevel, en van wat men als een
harmonisch stadsbeeld ervoer, herstellen.
Daarbij had men het 18de-eeuwse, vroeg
19de-eeuwse beeld voor ogen.
Was zoals bijv. bij Brouwersgracht 86 de
oorspronkelijke gevel vervangen door een
laat-19de-eeuws exemplaar, dan besloot men
zo'n 'verminking' ongedaan te maken om
Brouwersgracht 86. Stadsherstel in de
beginjaren. Het werd vanzelfsprekend geacht, dat
de laat-19de-eeuwse gevel vervangen werd door
een gevel in 18de-eeuwse stijl met een -
willekeurige - 18de-eeuwse halsgevel, welke
vormen aansloten bij het 18de-eeuwse huis.
het gave beeld van dit 18de-eeuwse pand
weer compleet te maken. Daarvoor werd dan
een willekeurige 18de-eeuwse topgevel van
Monumentenzorg gekocht en na reconstruc
tie op de gevel geplaatst. Omdat behalve
mensen als A. A. Kok en H. F. Rappange,
de meeste architekten nog weinig ervaring
hadden op dit gebied, was de invloed van
Monumentenzorg toen nog erg groot. Behal
ve bij het restauratieplan had Monumenten
zorg in die jaren ook indirect invloed op het
aankoopbeleid. 2.o is menigmaal een ver
twijfelde eigenaar van een monument de tip
gegeven 'ga eens praten met Stadsherstel,
misschien wil die het kopen'. Eveneens werd
door Monumentenzorg wel aan Stadsherstel
gevraagd bepaalde panden welke van groot
belang waren voor het historisch stadsbeeld,
zoals bijv. de hoek van de Kalkmarkt en de
Binnenkant, te verwerven. Doordat men die
eerste 15 jaar nog niet over een eigen bouw
bureau beschikte, zijn de specifieke opvat
tingen van enkele restauratiearchitecten in
panden uit die jaren duidelijk afleesbaar. Een
uitdrukking als 'Weberramen' (architect
E. H. Weber) spreekt' in dit verband boek
delen.
ECONOMISCH ASPECT
Wat zich in de zestiger jaren steeds duidelij
ker begon af te tekenen was het feit, dat,
wilde men financieel de eindjes aan elkaar
blijven knopen, meer de nadruk op het eco
nomisch aspect moest komen te liggen. Zo
werd bijv. bij het pand Prinsengracht 142-
.144 een extra verdieping tussengevoegd,
waardoor deze herbouw - want er stond al
leen nog maar een muurtje - economisch
haalbaar werd. Bij deze plannen werd men
gesteund door Monumentenzorg, die de
hoogte van het oorspronkelijke pand als een
gat in de gevelwand ervoer. In feite was dit
pand in de 19de eeuw, toen men veelal
trachtte hoogteverschillen in de panden die
in de 17de en 18de eeuw waren ontstaan, te
nivelleren, aan deze gelijkschakeling ontko
men. Anno 1982 zou men dit hoogteverschil
juist willen behouden in het belang van de
diversiteit van de gevelrij, hoewel daarmee
het economisch aspect weer in het gedrang
zou komen. Ook elders in de binnenstad
heeft Stadsherstel wel eens om economische
en architectonische redenen panden met een
etage verhoogd. De uitdrukking het 'zelfrij
zend bakmeel' van Stadsherstel moet echter
overdreven worden genoemd.
Zo ontstond er door de wijziging in de top
van Singel 413 verwarring. Ook hier werd
getracht eenheid te brengen in de gehele op
bouw van het pand. Terugkeer naar de trap
gevel, zoals die nog zichtbaar is in de atlas
van Fouquet, zou reconstructie inhouden van
een reeds lang verdwenen toestand. Daarom
Drie fasen in de geschiedenis van Prinsengracht
142-148. Restauratie rond 1965, waarbij het
uitgangspunt het 'terugrestaureren' van een
verdwenen toestand was en waarbij de
economische noodzaak tot een extra verdieping
bij nr. 142-144 leidde. Thans staan we kritischer
tegenover een dergelijke onhistorische aanpak.