Het trieste verhaal
van het
Wevershuisje
te Doezum
130
Het oostelijke gedeelte van Friesland, glo
baal begrensd door de E-10 aan de noordzij
de en de weg Heerenveen-Zwolle aan de
zuidzijde, staat sinds mensenheugenis be
kend als een arm veengebied. Het grootste
gedeelte van de bevolking was dan ook
werkzaam bij het turfgraven, terwijl men in
de oogst- en zaaitijd, als los arbeider bij de
boer werkte.
Door de grote armoede die hier heerste wa
ren velen in de vorige eeuw gedoemd te
wonen in z.g. spitketen. Dit waren woningen
die grotendeels uit plaggen en planken waren
opgetrokken.
In de afgelopen 100 jaar zijn deze 'wonin
gen', die gemiddeld een oppervlakte hadden
van zo'n 20 m2, door toedoen van de Wo
ningwet en de Landarbeidswet langzamer
hand versteend. Duidelijk is nog de vorm
van de spitkeet te herkennen in vele van deze
arbeiderswoninkjes.
Dit veengebied strekte zich geografisch uit
tot over de Groningse grens waar in het
zuidelijke Westerkwartier, tegen de Friese
grens, eveneens een smalle strook veengrond
is. Waarschijnlijk is door dezelfde leef- en
werkomstandigheden ook te verklaren dat
men in het Groningse grensdorp Opende bij
na in zijn geheel de Friese taal spreekt.
In tegenstelling tot in Friesland echter zijn
hier weinig arbeiderswoningen overgeble
ven, mede doordat de gemeente Grootegast
besloot in 1912 - naar aanleiding van een
Opname van het wevershuisje begin van dit jaar
Vijf jaar geleden bevond het wevershuisje zich
nog in een redelijke toestand
foto's Jaap van der Veen
rapport over de woontoestanden in deze spit
keten - deze te doen vervangen door stenen
huizen van woningbouwverenigingen.
Om één van die laatste arbeiderswoninkjes
aan de Groningse zijde te bewaren, wordt al
jaren een strijd tegen de bierkaai gevoerd.
Helaas werkt de tijd hier niet in het voordeel
omdat het pand op instorten staat.
HET BETREFT HET WEVERSHUISJE TE
DOEZUM
In Doezum bestond de behuizing in de vori
ge eeuw grotendeels uit boerderijen en arbei
derswoningen. Eén van die laatste categorie
was het huisje van Berend Harms Rietmeijer
die trouwde in 1838 en vermoedelijk toen dit
huisje liet bouwen.
Aan zijn beroep, linnenwever, dankt dit
huisje nog steeds zijn naam. Verdere gege
vens uit die tijd ontbreken. Alleen weten wij,
dat Jantje Rietmeijer (waarschijnlijk zijn
dochter?) het pand in 1875 kocht voor
ƒ460,-. Zij was getrouwd met een Folkerts-
ma wiens nageslacht tot de dag van vandaag
eigenaar van het huisje is.
Sinds 1954 wordt het pand echter niet meer
bewoond en helaas door de eigenaar sinds
dien ook niet meer onderhouden.
Een verzoek van particuliere zijde in 1974
aan de Monumentenraad om het pand op de
monumentenlijst te plaatsen werd afgewezen
'omdat de monumentale waarde van het
pand zodanig is, dat bescherming ingevolge
de monumentenwet niet gerechtvaardigd zou
zijn.'
Hieruit bleek duidelijk dat Monumentenzorg
gebaat zou zijn geweest met (een bescheiden
vorm van) decentralisatie. Alleen door ge
brek aan kennis van de lokale situatie kon
men tot een dergelijk oordeel komen, onkun
dig als men was van het feit dat het hier een
van de laatste voorbeelden betrof die de soci
ale misstanden op woongebied uit de vorige
eeuw schrijnend illustreerde. Bovendien had