119 veelal niet zichtbare bewoningssporen kun nen worden veiliggesteld. Een andere al jaren in monumentenkringen levende wens is het mogelijk maken van een 'voorlopige bescherming van een gebied, waarvan het voornemen bestaat het aan te wijzen tot beschermd stads- of dorpsge- zicht'9). Van de kant van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening bestaan hiertegen echter tot nu toe bezwaren. Voorts wordt bij herhaling erop gewezen, dat zowel silhouet-bescherming als de be scherming van de omgeving van het monu ment dringend noodzakelijk zijn. In de nota 'Monumenten en Samenleving' van dr. N. J. M. Nelissen (1974) worden maar liefst 70 aanbevelingen gedaan om tot een beter monumentenbeleid te komen. Ook in verschillende andere nota's zowel van de heer Nelissen als van anderen zijn vele waar devolle suggesties op dat punt naar voren gebracht. WERD HET, WAT ERVAN KON WORDEN VERWACHT? Gemeten aan de verlangens, die de monu mentenbeschermers hadden voor een goed functionerend monumentenbeleid in de tijd, dat de Monumentenwet werd voorbereid en in werking trad, kan, dunkt mij, de vraag, die ik boven dit artikel plaatste, niet anders dan met 'ja' worden beantwoord. De hierbo ven opgesomde lacunes op het terrein van de monumentenzorg, die overigens grotendeels al jarenlang worden gesignaleerd, laten naar mijn oordeel toch geen ander antwoord toe. Toen de wet er - eindelijk - eenmaal was, is die op ruime schaal gehanteerd. Aan onder zoek, educatie, voorlichting en publicaties is zeer veel gedaan. Het particuliere initiatief heeft zich, veel met steun van de verschillen de overheden, krachtig kunnen ontwikkelen en vooral de jaren 70 hebben zich geken merkt door een ware restauratie-hausse. Men vergelijke de situatie in ons land met b.v. die in België, dat al sinds 1931 een monumen tenwet kent, maar waar men nog niet verder is gekomen dan het registreren van een 2500 monumenten. Tijdens een recente ontmoe ting van de Nederlandse Rijksdienst met de Belgische (lees: Vlaamse) Rijksdienst kwam scherp naar voren, hoezeer men daar de in ons land bestaande situatie voorbeeldig acht. Men benijdt ons onze vele actieve organisa ties op locaal, regionaal en nationaal niveau, onze goed geëquipeerde rijksdiensten en on ze onderzoeksinstellingen, ons in de Belgi sche ogen grote budget en het met het Minis terie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gecoördineerde optreden. Ook bij een bezoek, dat ik onlangs aan Straatsburg bracht, is mij gebleken, dat men in kringen van de Raad van Europa Nederland voorop vindt lopen op het terrein van de monumen tenbescherming. Je zou haast geneigd zijn te denken: De Stuers had het moeten beleven! Maar toch...: de tijden zijn veranderd. De nog betrekkelijk statische maatschappij, die De Stuers kende, is niet meer. Wanneer hij schande riep over een bepaalde situatie, die- De Vondelkerk ten prooi gevallen aan onherstelbare vernielingen omdat niemand greep op de situatie heeft, foto's: van Arjan Steehouder, Amsterdam nen wij ons goed te realiseren, dat het beeld, dat hij zag, niet meer bestaat. De grote ver- nieuwings- en uitbreidingsgolf, die ons land parallel aan het tot uitvoering brengen van de Monumentenwet heeft overspoeld - ruwweg de periode 1960 tot 1975 - is ondanks de wet voor vele monumenten en historisch belang rijke structuren te veel geweest. De ingrij pende wijze, waarop ons land in die jaren - en ook nu nog - letterlijk op de schop is genomen, is vooral ook aan de archeologisch interessante zaken niet voorbij gegaan21'. Vele sporen verdwenen voorgoed. Een kentering ontstond - mede onder in vloed van het Monumentenjaar 1975 - en men ging steeds krachtiger pleiten voor het behoud van zaken, die tot dan toe niet of nauwelijks in het beeld van de monumenten zorg waren verschenen, zoals de zgn. jonge monumenten uit de periode van na 1850, de volkswoningbouw uit het begin van deze eeuw, boerderijen uit die periode, de monu menten van bedrijf en techniek, en de histo rische waardevolle parken en tuinen. Ook op het terrein van het oudheidkundig bodemon derzoek verdiepte en verbreedde zich het on derzoek en de belangstelling. Een jonge, en nog niet erg erkende loot aan deze stam is de onderwater-archeologie. Daarnaast dient zich het steeds klemmender wordende pro bleem van het monumentenbeheer aan, welk vraagstuk in de natuur- en landschapsbe scherming al veel eerder tot ontwikkeling is gebracht. HOE NU VERDER? In toenemende mate gaan thans stemmen op, die zeggen, dat het onmogelijk praktisch al leen de rijksoverheid kan zijn, die voor een monumentenzorg in deze uitgebreide vorm verantwoordelijk kan zijn. Naar aanleiding van het al genoemde rapport 'onderzoek mo numentenbeleid' heeft de Staatssecretaris De Boer van CRM een voorlopig standpunt ge formuleerd, waarin hij zich uitspreekt voor een meer gedecentraliseerde opzet van de monumentenzorg. De Staatssecretaris denkt daarbij in het bijzonder aan een verlegging van het beleid naar het gemeentelijke niveau. De stellingname van de Staatssecretaris dient gezien te worden tegen de achtergrond van het streven van zowel de huidige als de vori ge regeringen het rijksbeleid te decentrali seren. Het standpunt van de Staatssecretaris is thans aan een soort inspraakprocedure onderwor pen, zodat moet worden afgewacht of het inderdaad die kant uitgaat. De stelling lijkt mij echter verdedigbaar, dat ook zonder deze rijksdecentralisatiedrift meer ruimte geschapen moet worden voor het voeren van een monumentenbeleid op gemeentelijk en eventueel provinciaal ni veau. Ik acht het voor een werkelijk in de maatschappij geïntegreerde monumenten zorg van groot belang, dat men op plaatselijk niveau bepaalt, wat men wel en wat men niet wenst te behouden. Dat daarbij andere factoren een rol spelen dan de criteria, die het rijk zo geobjectiveerd mogelijk aanlegt, lijkt mij volkomen aan vaardbaar. De grote rol, die de gemeente kan spelen, bij het geven van inhoud aan een aanwijzing tot beschermd stads- of dorpsgezicht, illustreert, dat een gedecentraliseerd beleid op dat ter rein zeer goed mogelijk is. Hoe dat ook verder zij, het rapport-Van de Bunt en het voorlopig standpunt van Staats secretaris De Boer, dwingen allen, die geïn teresseerd zijn in de wijze, waarop de monu mentenzorg in ons land nu verder moet wor den geregeld, tot een diepgaande bezinning daarover. De discussie over deze zaak is gaande, zoals blijkt uit de NCM-studieda- gen, NIROV-rapport 'Zorgen om monumen ten', het KNOB-rapport 'Monumenten uit de zorgen?' en vele andere publicaties in vak- en andere tijdschriften.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1982 | | pagina 21