118 van het land werd door de rijksmonumenten ambtenaren met niet aflatende ijver er naar gestreefd begrip en belangstelling voor het monumentenbehoud te kweken. Dat met het bovenstaande nog maar zeer summier en globaal is aangegeven, wat het rijk heeft ondernomen om aan de intenties, die ten grondslag liggen aan de Monumen tenwet, inhoud te geven, zal voor een ieder, die ook maar enigszins is ingevoerd in deze materie, duidelijk zijn. CONCLUSIES Hoe onvolledig het bovenstaande beeld ook is, toch is daaruit naar mijn mening, wel een aantal conclusies te trekken: 1. in het register van beschermde monumen ten is het Nederlandse Monumentenbestand thans redelijk goed vastgelegd voor het zover het de monumenten van globaal vóór 1850 betreft; 2. de inventarisatie, selectie en aanwijzing van archeologische monumenten is nog lang niet afgerond; 3. op het punt van de wetenschappelijke be schrijving van het monumentenbestand, zo als die wordt nagestreefd in de serie 'De Geïllustreerde Kunst' bestaat een grote ach terstand; 4. het opleggen van bescherming ingevolge de Monumentenwet stuitte aanvankelijk in de jaren zestig op veel weerstand; die weer standen zijn, in het algemeen gesproken, sterk verminderd; ik trek die conclusie op grond van de volgende omstandigheden: a. vele aanvullende lijsten kwamen tot stand op daartoe gedane verzoeken van belangheb benden dan wel van gemeente- of provincia le besturen; b. de zeer vele verzoeken om in aanmerking te komen voor een restauratiesubsidie; c. het na overleg in veel gevallen intrekken van een tegen de opgelegde bescherming in gestelde beroep; d. meer algemeen: de talloze acties, die vooral sinds 1970 worden ontplooid om al dan niet beschermde monumenten te behoe den voor sloop, alsmede de vele pleidooien om alle mogelijke objecten onder de be scherming te plaatsen van hetzij de monu mentenwet, hetzij gemeentelijke of provinci ale monumentenverorderningen; e. de pleidooien om op gemeentelijk en pro vinciaal niveau een monumentenbeleid op te bouwen; 5. het opleggen van een wettelijke bescher ming biedt geen onvoorwaardelijke garantie, dat het beschermde object ook behouden blijft; het zgn. ruime aanwijzingsbeleid, dat het rijk heeft gevoerd, bergt in zich, dat na een zorgvuldige afweging monumenten weer moeten worden opgegeven, wanneer bepaal de zwaarwegende omstandigheden daartoe nopen; wanneer wordt gezegd, dat de Monu mentenwet 'lek' is, zoals b.v. in het geval van de toestemming, die de Staatssecretaris van CRM in 1979 verleende om het landhuis Kareol in Aerdenhout te slopen, houdt dat naar mening een miskenning in van het krachtens de Monumentenwet gevoerde mo numentenbeleid in ons land; 6. door de inwerkingtreding van de wet kwamen de activiteiten van de lagere overhe den op het terrein van de monumentenzorg aanvankelijk niet verder tot ontwikkeling15'; in die situatie kwam pas onder invloed van het Monumentenjaar 1975 een wijziging; niet alleen gemeenten, maar ook provincies begonnen zich te bezinnen op hun eigen be- schermingstaak en gingen er toe over een eigen monumentenbeleid te ontwikkelen, dat los staat van het rijksbeleid16'. 7. naast twee goed functionerende en goed geëquipeerde rijksdiensten de ROB en de RDMZ, ging de rijksoverheid een aantal an dere activiteiten die voor het monumenten- behoud van groot belang zijn, financieren, werd de totstandkoming van een landelijke koepel, de NCM, bevorderd en financieel mogelijk gemaakt, en werd het particulier initiatief ondersteund. 8. in de monumentenzorg gaat jaarlijks een bedrag van vele miljoenen om, dat aan 7.500 personen in 1981 werk verschafte17'. LACUNES Met dit alles wil bepaald niet gezegd zijn, dat de monumentenbescherming in ons land nu volmaakt geregeld zou zijn. In het in 1981 aan Staats secretaris Wallis de Vries aangeboden rapport 'Onderzoek monumen tenbeleid', dat in zijn opdracht werd opge steld door een extern adviesbureau, worden de gebreken in het bestaande systeem scherp geanalyseerd. Onder meer komen als ontbrekende zaken naar l voren: - het niet aanwezig zijn van een financieel statuut; het CRM-restauratiebudget komt niet tot stand op basis van duidelijke indica toren zoals b.v. de stijging van de bouwkos ten. In bezuinigingssituaties blijkt het heel eenvoudig te zijn dat budget weer structureel te verlagen. Dat betekent aan de kant van de particuliere eigenaar, dat het van start laten gaan van een restauratie, nog afgezien van de zich daarbij vaak voordoende technische problemen, door de onzekerheid of er subsi die komt, een ongewisse zaak is, en aan de CRM-zijde, dat het plannen van het restaura- tiebeleid haast een onmogelijke zaak wordt; - het niet voorhanden zijn van een onder houdsregeling; inmiddels is, zoals ik bekend mag veronderstellen, voorlopig voor vijf jaar een onderhoudsregeling voor kerken, kaste len, historische buitenplaatsen en orgels van start gegaan18'; deze regeling zal het boven dien mogelijk maken een zekere aandrang uit te oefenen op het regelmatig onderhouden van beschermde monumenten. Of het aankopen dan wel eventueel onteige nen van monumenten, die in verval raken, door de overheid moet worden bevorderd, zoals wel is bepleit18', vraag ik mij af. Het is nl. voor mij nog maar de vraag of de (rijks)- overheid ook de ideale beheerder van derge lijke monumenten zou zijn. Ik zou er de voorkeur aan geven om de eigenaren van dergelijke, vaak 'moeilijke' monumenten als kerken en kastelen, in staat te stellen zelf het beheer over hun eigendommen te blijven voeren. Het zou mij ook niet verwonderen als het beheer in particuliere handen goedko per blijkt te zijn, dan beheer door een over heid. In uitzonderlijke gevallen dient echter niet te worden geaarzeld om langs deze weg een monument veilig te stellen. Ik herinner in dit verband aan het voornemen van het Amsterdamse gemeentebestuur de Cuypers- kerk 'De Posthoorn' të kopen. Wel zou het naar mijn mening aanbeveling verdienen mogelijkheden te scheppen om op ruimere schaal gebieden door de Staat te doen aankopen, die van belang zijn vanwege hun archeologische waarde. Dat geeft de eni ge garantie, dat de vaak zeer kwetsbare en De toren van de zg. Vondelkerk te Amsterdam, het meest waardevol geachte religieuze gebouw van de grote bouwmeester Dr. P. J. H. Cuypers. Voordat deze kerk aan een projectontwikkelaar werd verkocht was het - toen al hoognodig aan reparatie toe zijnde - gebouw aan de overheid aangeboden voor een symbolisch bedrag. Bij wijze van uitzondering zou, vooral als het een monument van groot belang betreft, de overheid de mogelijkheid dienen te hebben direct in te springen teneinde zelf het voortbestaan ervan veilig te kunnen stellen.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1982 | | pagina 20