Een onbillijke vergelijking 114 EEN 'VERENIGING TOT BEHOUD VAN HISTORISCHE MONUMENTEN IN NEDERLAND'? door D. J. G. Buurman In januari 1982 verscheen de 'Voorlopige standpuntbepaling van de Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk met betrekking tot het rapport van de externe adviseur Van de Bunt over de monumentenzorgDit stuk bevat op p. 7/8 een betrekkelijk losse opmerking, die een particuliere monumentenzorger eerst licht verwijtend en vervolgens veelbelovend in de oren moet klinken. De bewuste tirade luidt als volgt: 'Ik wijs.erop, dat er op het terrein van de monumentenzorg en het monumentenbehoud vele organisaties op veelal locaal of regionaal niveau actief zijn, maar stel anderzijds vast, dat zich op het terrein van de monumentenzorg niet een organisatie heeft ontwikkeld, die wat potentie en aanhang betreft is te vergelijken met een organisatie als b.v. de Vereniging van Natuurmonumenten. Niettemin meen ik, dat de (rijks)overheid het functioneren van het particulier initiatief op het terrein van de monumentenzorg waar mogelijk moet ondersteu nen, ook in financiële zin in de verwachting, dat zich ook op dit beleidsterrein een krachtige particuliere organisatie zal ontwikkelen. De bewindsman werpt hier de particuliere monumentenzorgers de handschoen toe. Ve len zouden die met mij graag willen opne men, maar het wordt een ongelijk duel. Wat is het geval? De particuliere natuurbescherming met de Vereniging tot behoud van Natuurmonumen ten in Nederland - zo luidt haar officiële naam - voorop, gevolgd door de provinciale Landschappen, kon haar aandacht richten op terreinen, op grond dus, en zij is met haar werk begonnen, toen grond in het algemeen nog enig rendement opleverde. Jarenlang hebben mensen als mr. P. G. van Tienho ven, die idealisme en zakelijkheid voortref felijk wisten te combineren, zeer bewust ge streefd naar de verwerving van rendabele gronden om met de opbrengst daarvan ook de minder of volstrekt niet rendabele te kun nen beheren. Die laatste waren dan in de praktijk voornamelijk heidevelden en zand verstuivingen, want bossen brachten toen nog redelijk op en de vele landgoederen, waartoe ook agrarische gronden, al of niet met boerderijen hoorden, waren dikwijls heel prettige bronnen van inkomsten. Kort om, het was mogelijk met betrekkelijk gerin ge steun van de overheid (o.a. ex oud artikel 12 Boswet) en natuurlijk ook toen al met giften van particulieren, maar voor een be langrijk deel met de opbrengsten van de be zittingen zelf niet alleen de jaarlijkse exploi tatielasten, maar zelfs de aankoopkosten ge heel of gedeeltelijk te financieren. GEWIJZIGD BEELD Dat alles is pas na de oorlog grondig veran derd. De daling van de houtprijzen en de stijging van de lonen horen tot de vele fac toren, die er in de loop van een aantal jaren toe leidden, dat het rendement uit het bezit van de natuurbeschermingsinstellingen zo sterk daalde, dat in het beste geval alleen de jaarlijkse exploitatie gedekt was en dat op een steeds groter aantal terreinen er ieder jaar geld bij moest. Dan gaat de overheid, rijk, provincies en ook wel gemeenten, insprin gen met subsidies, in de jaarlijkse exploita tie, maar vooral ook in de aankoopkosten. En het duurt niet lang meer, of het is niets bijzonders, dat de aankoopkosten niet alleen meer van heidevelden en zandverstuivingen, maar ook van landgoederen, die uit louter gezonde bossen en goede agrarische gronden bestaan, volledig door overheidssubsidies gedekt worden. In het geval van 'Natuurmo numenten' zijn dat overwegend subsidies van het Ministerie van C.R.M. SITUATIE MONUMENTEN En hoe zit het nti met de historische monu menten? In de tijd waarin gronden vaak nog rendement opleverden, deden gebouwen? monumenten dat al lang niet meer. Uitzon dering vormden waarschijnlijk alleen som mige stadshuizen en daar heeft de Vereni ging Hendrick de Keyser dan ook het passen de antwoord gegeven. Maar de andere mo numenten - en daarbij dacht men toen nog in hoofdzaak aan de grote monumenten, zoals kastelen, kerken, een verlaten raadhuis, een waaggebouw en noem maar op - waren in het algemeen werkelijk niet aan te kopen en ook nog te onderhouden zonder steun van de overheid. Maar die hield zich afzijdig. De oprichting van b.v. een Stichting Huis Bergh was een gezonde zaak, omdat het grote, dure kasteel kon steunen op een omvangrijk, ren dabel grondbezit. En als vlak voor de oorlog in 1940 iemand als de Gelderse commissaris der Koningin Mr. S. baron van Heemstra de sprong durft te wagen om de Stichting Vrien den der Geldersche Kasteelen op te richten, dan doet hij dat, omdat hij zijn Stichting Het Geldersch Landschap niet met het bezit van die dure kastelen wil opschepen, waarvan deze stichting de lasten onmogelijk zou kun nen dragen, hoewel het in een provincie als Gelderland met haar vele kastelen annex gro te landgoederen op zichzelf helemaal niet onlogisch geweest zou zijn, als de Stichting Het Geldersch Landschap zich ook het lot van kastelen zou hebben aangetrokken. Dan komen er, zoals gezegd, na de oorlog overheidspotjes, waaruit natuurterreinen aangekocht kunnen worden. Daar moeten wij heel dankbaar voor zijn. Maar de particu liere monumentenzorg kan er met afgunst naar kijken, want haar is dit buitenkansje nooit gegund geweest en ook op dit ogenblik bestaat er in ieder geval bij het Ministerie van C.R.M. geen mogelijkheid om enige financiële hulp te krijgen in de aankoop van een monument, of het moet toevallig deel van een 'natuurterrein' uitmaken". De Staatssecretaris moge dus wel bedenken, dat de natuurbescherming wat dit betreft in een heel wat gunstiger positie verkeert dan de monumentenzorg en dat een Vereniging tot behoud van Historische Monumenten in Ne derland op dezelfde voet als 'Natuurmonu menten' financieel een volstrekt onmogelijke zaak is, zolang daar geen passendè subsidie regelingen tegenover staan. FISCALE PROBLEMATIEK Er zijn nog verschillende andere redenen te bedenken, waarom een landelijke organisatie als hier bedoeld niet van de grond is geko men, hoewel genoeg lieden er hun schouders wat graag onder gezet zouden hebben. Eén bijzonder ongunstige factor wil ik hier nog vermelden en daarmee komen wij dan bij de fiscus terecht. Een vereniging, die eigenaar van monumen ten is, zal die monumenten in het algemeen moeten verhuren. Een natuurlijk persoon, die een monument bezit, kan de onderhouds- lasten, althans voor een groot deel, fiscaal aftrekken van zijn inkomen. Een vereniging echter betaalt geen inkomstenbelasting en kan derhalve ook niets aftrekken. Voor het onderhoud moet zij volledig opdraaien en zij zal dus de daaraan verbonden kosten ook volledig in de huurvergoeding moeten door berekenen, wil zij tot een sluitende exploita tie komen. De huurder zal bij gevolg een naar verhouding hoge huurprijs moeten beta len en, ook als hij een natuurlijk persoon is, zal hij daarvan fiscaal niets kunnen aftrek ken, ook niet als overeengekomen zou wor den, dat hij zelf en niet de vereniging/ver huurder het onderhoud voor zijn rekening neemt. ONGUNSTIGE REALITEIT Het is duidelijk, dat dit vooral bij grotere monumenten, zoals kastelen, landhuizen en grotere stadshuizen een bijzonder ongunstige omstandigheid is. In het algemeen zal ie mand, die financieel in staat is zo'n huis te bewonen, het toch al liever in eigendom heb ben. Als hij dan ook nog moet huren tegen een zeer hoge huurprijs zonder enige fiscale tegemoetkoming, maakt dat in ieder geval het huren van monumenten voor een particu lier heel wat minder aantrekkelijk. Toch zijn er veel monumenten, die alleen voor particu-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1982 | | pagina 16