97 zijn ,te volgen in de tractaten die sinds de Renaissance verschenen, waarin door de ver schillende auteurs, die zelf meestal architect waren, de enige bron uit de oudheid, nml. de 10 boeken van Vitruvius over architectuur, becommentarieerd en later ook van illustra ties voorzien werden. Opmetingen van klas sieke gebouwen vulden het beeld aan dat men zich van de oudheid vormde. De eigen prestaties en die van tijdgenoten werden ook kritisch verwerkt. Genoemde tractaten kre gen, door de mogelijkheid die de boekdruk kunst bood, ruime verspreiding. Deze dis cussies over de klassieke bouwkunst en haar ideale verhoudingen, gaven aan dat architec tuur niet alleen als bouwkunde sec beoor deeld werd, maar behoorde tot het terrein der vrije kunsten. In een later stadium, als deze kennis als vaststaande waarheden geaccep teerd is, wordt deze in de z.g. ordeboeken neergelegd. Creatieve architecten combi neerden de basisgegevens hieruit echter veel al toch weer volgens eigen inzicht en met gebruikmaking van nieuwe kennis over de oudheid. Het classicisme werd in de beginperiode in Nederland verspreid door die z.g. tractaten, die als ordeboek gebruikt werden, en veel minder door eigen bestudering van de klas sieke bouwkunst. Na een 'oefenperiode' in de 16de eeuw, die overigens in de catalogus niet vermeld wordt omdat men zich uitsluitend op Amsterdamse voorbeelden concentreert, is gedurende de 17de eeuw een duidelijke ontwikkeling naar een steeds strenger en puurder classicisme waar te nemen. Het Stadhuis van Amsterdam, nu Paleis op de Dam, getuigt op indrukwekkende wijze van de representatieve mogelijkheden die het Classicisme biedt en brengt symbolisch de macht van de stad tot uitdrukking. Hierin zijn de classicistische principes, zoals een geometrische indeling, ook van het inwendige, waaronder symmetrie, toegepast. Het gebouw als 'losstaand' gegeven is een uitzondering in het Nederlandse stadsbeeld met zijn doorgaans smalle huizen in een rij. De eerste, dok volgens wiskundig bepaalde en harmonisch geachte proportionering, streng classicistische huizen werden in Den Haag gebouwd: het huis van Christiaan Huy- gens en het Mauritshuis (1634-37). In Am sterdam was het eerste echt 'alzijdige' classi cistische gebouw het stadhuis op de Dam van Jacob Van Campen. Niet alleen in ornamen- tale vormen, maar ook in compositie en ver houdingen laat dit rondom vrij staande ge bouw een bij uitstek classicistische benade ring van het bouwlichaam zien. Genoemde hoogtepunten van classicisme in Nederland zijn uitzonderingen. Bij het me rendeel van de ontwerpen blijft de invloed van de oude inheemse tradities meespelen, waardoor de ontwikkeling van het classicis me er voornamelijk een is in detaillering, de vormentaal. Dit wordt in de catalogus een z.g. ornamentstijl genoemd. Traditionele houtbouw had altijd de vorm van het hollandse woonhuis in een rij, smal en hoog met een sterk hellend dak, bepaald. Deze bouwwijze leent zich slecht voor een 'klassieke' aanpak, die van een losstaand stenen bouwlichaam uitgaat, idealiter ont wikkeld op basis van een moduul, een vaste rekenkundige eenheid, en met het toepassen van bepaalde vaste rekenkundige regels. Ook symmetrie en een gesloten vorm beho ren tot de uitgangspunten. De bouwkunst van de 18de eeuw wordt alge meen als een voortzetting van de 17de-eeuw- se beschouwd. De gevel wordt vaak be kroond met een attiek, een bovenste verdie ping die de gevel op 'rechte' wijze afsluit. Verder krijgt de middenpartij (symmetrie) der gebouwen vaak veel aandacht. Tegen het einde van de 18de eeuw worden, evenals dit het geval was aan het eind van de voorafgaande eeuw, zeer sobere classicis tisch geïnspireerde vormen gebruikt. Ken merkend zijn de statige bakstenen gebou wen, waarvan de architectuur van Abraham van der Hart een duidelijk voorbeeld is. Juist door een minimum aan ornamentiek maken ze een zeer classicistische indruk. Het sobere classicisme van het eind van de 17de eeuw zien we in het werk van bijv. Adriaan Dortsman. In het begin van de 19de eeuw speelden wetenschappelijke genootschappen een be langrijke rol bij de opbloei van het (neo)- classicisme. Men richtte zich in deze tijd ook direct op de oudheid zelf, die door middel van publicaties over archeologische opgra vingen en onderzoek dat plaats vond in beeld gebracht werd. De vele herdrukken van de ordeboeken waren echter ook nog volop in gebruik en er werden zelfs nieuwe bewerkin gen daarvan uitgegeven. Als de Maatschap pij tot bevordering van de Bouwkunst rond 1850 het oude ambacht in ere wil herstellen, wordt zelfs weer een beroep gedaan op de theorieën van Vignola, en daarmee op een tractaat uit de 16de eeuw. Tegen het einde van de 19de eeuw verdwijnt langzamerhand het gevoel voor het classicisme, al betekent dit niet dat bij het eclecticisme van bijv. de hollandse renaissance geheel afstand wordt gedaan van dergelijke vormen. Het meest kenmerkende voorbeeld van een laat 19de- eeuwsè opvatting wordt het classicistische Concertgebouw in Amsterdam genoemd. De vorm van de middenrisaliet (vooruitsprin gende gedeelte) van de voorgevel moet bij deze 'tempel der muziek' bij de toeschouwer de gedachte aan een tempelfront oproepen. Oplevingen van het classicisme zien we ook nog wel in onze eeuw, bijv. tussen 1910 en 1920 en rond 1935. Incidenteel worden clas sicistische vormen ook na de tweede wereld oorlog toegepast en de huidige opleving van de belangstelling voor het classicisme gaat misschien wel weer de ontwerpen beïn vloeden. Herengracht 476. Een statig Amsterdams herenhuis. Twee interpretaties van classicisme in één gebouw: de bouwdatum van het huis is 1670 en de gevel heeft de strenge, wat sobere vormgeving van het einde van de 17de eeuw: de pilasters en festoenen zijn kentekens van het 'classicistische uniform'. Door een verbouwing in het eerste kwart van de 18de eeuw kreeg de zolderverdieping de vorm van een attiek, - ook een classicistisch bouwonderdeel -, op barokke wijze vormgegeven.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1982 | | pagina 19