~"s 89 de straatweg naar De Bilt in 1381 als 'de oude Steenwech' vermeld. De eerste beken de bestrating van Noord-Brabant is die van Geertruidenberg, waar zekere Jan van Arkel in 1391 vrijdom van betaling van straatgeld verkreeg. In Nijmegen waren alle straten in de tweede: helft van de veertiende eeuw. al bestraat. - -• 'VELDHEREN IN LEEM' Het is aannemelijk, daLdit eerste plaveisel bestaan zal hebben uit onregelmatige veld- keien, vastgezet in leem. Het is immers de. logische voortzetting van de losse grindver- harding. Toch moét er in de middeleeuwen ook al geëxperimenteerd zijn met konstruk- ties van geheel andere aard. In Amersfoort heeft in de jaren zèventig een opgraving plaatsgevonden in/de Krommestraat, waarbij men op plusminus twee nieter berieden het maaiveld houtresten aantrof. Deze duiden er op, dat er een houten' wegverharding be staande uit planken op dwarsliggers is ge-_ weest. In Oost-Europa schijnt dit soort kon-' strukties hier en daar nog wel voor te komen. In Londen deed men in 1843 proeven met houten bestratingen én Leningrad kende- in het begin van deze eeuw nog houten wegver hardingen uit platte boomstamschijven. Toéh moet het hout als bestratingsmateriaal in ons land niet voldaan hébben, want we vinden zowel in schriftelijke bronnen, alS óp oude tekeningen en foto's tot aan het einde van de vorige eeuw uitsluitend sténen ver- - hardingsmaterialen. Naast de aanvankelijk gebruikte veld- en rivierkeien - het verzame len ervan moet in de middeleeuwen een vorm van werkverschaffing voor armlastigen zijn geweest - komen later ook de/gehakte keien uit graniet of basalt en de gebakken straatklinkers in zwang. VIA MAAS EN RIJN De keien kwamen kant en klaar uit de Belgi sche steengroeven via Luik langs de Maas naar het noorden. Een andere belangrijke aanvoerroute was de Rijn, voor de basalt uit de Eifel en de trachiet van Königswinter. In en rond Amsterdam is veel gebruik gemaakt van Gothlandse steen, die als ballast voor de retourreis door Oostzeevaarders werd mee gebracht. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw leren we verschillende namen voor, straatkeien kennen. In Nijmeegse raadsstuk ken lezen we over 'Stelzelberger' en 'Vogel- kauer' stenen (1862).- Naderhand gebruikt men steeds Niedermendiger basaltkeien, met name in de sterk hellende straten, en Luikse grèskeien; de 'bientravaillés' in de minder sterk hellende en de 'pavés retaillés' in de vlakke straten. Kort voor de eeuwwisseling ziet men er een interessant voorbeeld van het experimenteren met nieuwe materialen, de 'iron bricks', langwerpige ijzeren trottoirte gels. De twintigste eeuw brengt tenslotte een stortvloed aan nieuwe materialen, waarvan de betonstenen en de uitgewassen grindte- gels het wel meest bekend zijn. GEVARIEERD PATROON Straatplaveisels waren en zijn aan voortdu rende verandering onderhevig door herstel, vernieuwing, aanleg van riolering en derge lijke. Daarom zijn de nu nog aanwezige pla veisels uit keitjes, klinkers, en gehakte na tuursteen niet betrouwbaar, wanneer het gaat om de vaststelling van oude materialen, ver banden, inrichting en de datering van het geheel. Dat,geldt te meer, daar de Rijksdient vóór de Monumentenzorg geen enkele be moeienis heeft mét de herinrichting van een straat in een historische kern. Het zijn de plaatselijke Dienstén voor Openbare Wer ken, die geheel naar-eigen inzicht het uiter lijk van het, straatplavëiséL bepalen. Soms leggen ze daarbij zeer uiteenlopende maat staven aan. Historische bestratingen zijn dus eigenlijk vogelvrij. Toch moet hét mogelijk zijn met behulp van archivalia, oude foto's en (nog) -bestaande situaties in plaatseri-als Stevens- Weert. Wessem, Thorn, Geertruidenberg, Flburg Bronkhorst en St. Anna ter Muide inzicht te krijgen in chronologie en topogra-' he van oüde plaveisels. GOOT IN HET MIDDEN De oudste vorm Van 'het straatprofiel moet die met de goot in het midden zijn geweest. Dat blijkt tenminste uit bepalingen van de jaren 1563-65 in het hertogdom Gulick, waarin stenen plaveisels met dé goot mid denin, 'volgens het gebru kelijk middel eeuws profiel', voorgeschreven werden. Het voordeel van de middengoot is, dat hemel-, afval- én bluswater niet de huizen binnen stroomt. Dat een dergelijk profiel tegen woordig weer ingang vindt bij de herinrich- De grote dienen dan tot banden, twee voet uit elkaar, en de kleine tot het vullen van de - vakken... Veldfiëibestrating op de Markt te Kalkar. Foto: W. J. Pantus ting van straten tot voetgangersgebied be wijst wel zijn doelmatigheid voor licht ge bruik. Als je echter een kar moet voortduwen of met paard en wagen door een smalle straat met middengoot moet, is er, na een regen buitje, beslist geen aardigheid aan. Vandaar, dat men ertoe overgaat de straat naar het midden toe hoger te leggen. De afvoer van het water mag echter niet in gevaar komen en dus legt men twee goten aan weerszijden van de straat aan. Niet direkt langs de huizen, want dan zouden die toch binnen de kortste keren blank komen te staan, maar een eindje van de gevels af. Zo krijgt men van gevel tot gevel een driedeling in de straatruimte, of, wanneer de huizen over eigen stoepen be schikken, zelfs een vijfdeling. Vaak worden de verschillende delen met andere materialen verhard, zodat de karakteristieke en zo ge waardeerde afwisseling in struktuur en kleur ontstaat. Omdat de verschillende oude bestratingswij- zén, zoals, die in de eerder genoemde plaat sen en elders te zien zijn, tot nu toe nog niet gedateerd zijn; is, het nuttig eens een blik te werpen in enkele bestekken uit het laatst der achttiende eeuw,-die in Nijmegen bewaard gebleven zijn. Het oudste dateert van 1775 en noemt als materialen voor het onderhoud 'Van de straten 'zand', inlandse keysteenen' en 'Brabantse keven'. Eveneens uit 1775 stamt een stuk met het 'bestek, erT conditiën', betreffende het ver nieuwen van een straat langs het Kelfkens- ri bosch. Het beschrijft, dat daarbij de .'keyen' uitgesorteerd moeten worden. De grote die nen dan tot banden, twee voet uit elkaar, en de kleine tot het vullen van de vakken. Dat is - dan een praktijk, die men nu nog (of weer?) afwisseling in struktuur en kleur. Een eenvoudig stoepje van gele klinkers in halfsteensverband, met een gemetselde rollaag van rode klinkers. Voor de deur een trede, links een schamppaal, beide uit hardsteen. De bestrating is van waalklinkers gelegd in visgraat- of keperverband. Loenen a.d. Vecht. Foto: P. van Galen, Rijksdienst v.d. Monumentenzorg vaak bij veldkeibestratingen kan waar- nemen. 'V, Een bestek uit 1786 beschrijft tenslotte zeer gedetailleerd de bestrating van de Joden- en Gapersgas. Het werk moet geschieden in 'hartgraauwe klinkers' en wel in de Gapers- gas ter breedte van vier voeten en de rest met keistenen,,,'reysende in de midden 3 duijnen tonnerond'. En-wat betreft de Jodengas: in zijn volle breedte met 'hartgraauwe klin-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1982 | | pagina 11