18de eeuws stucwerk in Nederland dat de betreffende overheid (naar ons idee - de Provincies en de grote monumentenste den) de toestand van de monumenten in het oog zal kunnen houden en tenminste bij wij zigingen inbreng kan hebben. Als er sprake is van een aanvraag voor sloop zal op dat moment alsnog besloten kunnen en moeten worden of hulp geboden moet worden; zo die mogelijkheid niet aanwezig is, kan een sloopvergunning worden gegeven. Hulpmiddelen voor de overheid om een zo effektief mogelijk beschermingsbeleid te kunnen voeren, zullen een goede onder houdsregeling en meerjarenrestauratieplan- nen moeten zijn. Over nut en noodzaak van een onderhoudsregeling voor monumenten wordt in de monumentenzorg al zoveel jaren gesproken, dat daarop hier niet verder hoeft te worden ingegaan. Het maken van meerja renramingen voor restauraties hangt ten nauwste samen met (beperkte) financiële middelen, maar een gevolg ervan zal wel zijn dat een eigenaar weet op welk tijdstip hij in aanmerking komt voor een overheidsbij drage in restauratiekosten. Bovendien kan in de tussenliggende periode hulp worden ge boden door b.v. de Monumentenwacht, zo dat verdergaand verval voorkomen kan wor den (in tegenstelling tot wat nu maar al te vaak gebeurt). Samengevat menen wij dat voor de Provincie Utrecht en de overige pro vincies de weg naar een eigen provinciaal monumentenbeleid bewandeld moet worden met de overgang van een passieve naar een aktieve opstelling tegenover de monumen tenzorg en de instelling van een provinciaal monumentenbureau, waar o.a. een goede in ventarisatie en dokumentatie wordt opgezet en bijgehouden. In overleg met alle betrok ken overheden en partikuliere instanties op het terrein van de monumentenzorg kan dan gedacht worden over decentralisatie van ver antwoordelijkheden en geldmiddelen. De uitvoering van de plannen zal zeker in fasen en met de nodige omzichtigheid moeten ge schieden. In het bestek van een artikel in Heemschut is geen ruimte details uit te werken. Het gaat om het principe, waarbij de dienstverlening in de monumentenzorg zo duidelijk en effek tief mogelijk plaats kan vinden binnen een gedecentraliseerd bestel. De Stichtse Cultu rele Raad vindt dat de monumentenzorg op den duur, nadat de provincies daartoe vol doende zijn toegerust, naar de Provincies (en de grote monumentensteden) gedecentrali seerd zou moeten worden, waarbij het Rijk het noodzakelijke totaaloverzicht behoudt, specialismen beoefent, de opleiding in het restauratievak koördineert, voorlichting en informatie verstrekt, advies geeft en de Ge meente zich 'monumentenminded' opstelten in bestemmingsplannen enz. daar uiting aan geeft.. Wellicht levert onze visie een nuttige bijdrage in de diskussie over wijzigingen in de struktuur van de monumentenzorg in Ne derland. Stichtse Culturele Raad Mw. A. L. Jordens 36 In de strijd om het behoud van het Goudse Doelengebouw, die - voorlopig - met sukses is bekroond door de beslissing van de Raad van State, speelde onder meer de aanwezigheid van het oorspronkelijke 18de eeuwse stucwerk in een groot deel van het gebouw een belangrijke rol. Het is naar aanleiding daarvan dat juist nu in Heemschut nog eens aandacht wordt geschonken aan de betekenis, die stucwerk in de afwerking van het 18de eeuwse interieur in Nederland heeft gehad. Nederland kan niet, zoals bijvoorbeeld En geland, bogen op een lange traditie van stuc werk in de 17de eeuw. In Nederland gaf men de voorkeur aan houten, al dan niet beschil derde, balken en later ook cassettenplafonds. Daarbij was het een uitzondering wanneer deze balken overgestuct werden en de enkele voorbeelden, vooral in het oosten van het land, die door A. Staring werden bijeenge bracht, geven een zeer eenvoudige opzet van in simpele geometrische velden getrokken Bij het ontbreken van elke traditie in dit opzicht waren inheemse stucadoors of - zo als ze ook werden genoemd - plakwerkers, in de Republiek niet voorhanden. Evenals elders in Europa zijn het dan ook Italianen geweest die het stucwerk in Nederland heb ben geïntroduceerd en die de hele 18de eeuw door dit ambacht hier ter plaatse ook bleven uitoefenen. Alleen in Amsterdam, met zijn enorme bouwaktiviteit in opdracht van de rijke koopmansstand die voor een blijvende lijsten met slechts enkele, gegoten ornamen ten. Een plafond uit het tweede kwart van de 17de eeuw in Leiden (afb. 1) met vrijwel identieke elementen laat zien dat het hierbij vermoedelijk ging om een enkel, rondtrek kend atelier. Toen tegen het einde van de 17de eeuw een tendens ontstond naar steeds lichtere interieurs nam de toepassing van stucwerk, dat bij uitstek paste binnen deze nieuwe ontwikkeling, een enorme vlucht. In de kamers werd de rol van stucwerk hoofd zakelijk beperkt tot de plafonds, die zo het vertrek met nog vaak vrij donker aandoende wanden, bekleed met wandschilderingen, ta pijten of stoffen, gevat in de lambrisering, konden doen oplichten. In de gangen en trap penhuizen werd het stucwerk zelfs het hoofdaccent, niet alleen op de plafonds maar ook op de wanden. Stucplafond in de bovenachterkamer in Rapenburg 65, Leiden, tweede kwart 17de eeuw (foto Cor van Wanrooy, Kunsthistorisch Instituut Leiden). klandizie in dit opzicht kon zorgen, kwamen al vrij snel ook Nederlandse vakmensen op, zoals de bekende familie Huslij (afkomstig uit Doetinchem), terwijl ook beeldhouwers als de Van Logterens en Frans Blancard (uit Bremen) zich tevens met stucdekoraties be zighielden. De Amsterdamse situatie was echter uitzonderlijk en pas tegen het eind van de 18de eeuw, toen de toepassing van stuc werk bovendien steeds meer werd beperkt tot architektonische, gegoten onderdelen als kroonlijsten, kapitelen en dergelijke, treffen we ook buiten Amsterdam steeds meer in heemse vaklieden aan, zoals in Den Haagde

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1982 | | pagina 12