35
monumentenbeleid kan erg groot zijn. De
vrees lijkt gerechtvaardigd, dat emotionele
'en andere (voor de monumentenzorg minder
doelmatige) overwegingen heel gemakkelijk
een rol kunnen gaan spelen bij het afwegen
van belangen. Verder zal het voor veel klei
ne gemeenten vrijwel onmogelijk zijn vol-
doende deskundigheid in huis te hebben om
alle facetten, die met monumentenzorg te
maken hebben, te kunnen beoordelen. Waar
bij de gemeenten wel een belangrijk aandeel
kunnen hebben in de monumentenzorg is bij
het voordragen van te beschermen objekten;
het opstellen van bestemmingsplannen waar
in kultuurhistorische waarden van het betref
fende gebied een belangrijke rol spelen; be
langstelling wekken voor kultuurhistorische
waarden bij de bevolking.
Uit het voorgaande blijkt dat wij van mening
zijn dat de Provincie de aangewezen instan
tie zou moeten zijn om de verantwoordelijk
heid voor de monumentenzorg te dragen (de
grote monumentensteden worden gemaks
halve als 'provincie' beschouwd. Deze ste
den zijn over het algemeen nu al goed toege
rust om de verantwoordelijkheid voor de mo
numentenzorg op zich te nemen). De Provin
cie staat dicht genoeg bij de betrokkenen om
plaatselijke argumenten bij de overwegingen
te kunnen betrekken en om streekeigen en
karakteristieke kultuurhistorische verwor
venheden in het oog te houden. Ver genoeg
af van plaatselijke argumenten. Groot ge
noeg om een goed en deskundig monumen
tenbureau in stand te kunnen houden; klein
genoeg om niet in een enorme hoeveelheid
monumenten verdwaald te raken. De Provin
cie moet uit praktische overwegingen als het
beste overheidsniveau worden beschouwd
om de belangen van monumentenzorg en
-beleid te behartigen. Dat houdt in dat er
voor iedere provincie één lijst moet komen
waarop alle te beschermen monumenten
staan vermeld. Voor de betrokkenen zal er
één instantie zijn waar ze mee te maken
zullen hebben als het gaat over bescherming,
subsidiëring, onderhoud, restauratie enz.,
n.1. de Provincie.
Op dit moment is het niet zo dat de Provincie
de verantwoordelijkheid voor het monumen
tenbeleid al zou kunnen dragen. In de eerste
plaats zal de intentie bij het provinciaal be
stuur aanwezig moeten zijn aktief te worden
in de monumentenzorg. De kennis en des
kundigheid om een monumentenbeleid te
ontwikkelen en te voeren zullen moeten wor
den verworven. Daartoe zal de Provincie een
eigen monumentenbureau moeten instellen.
Als de Provincie zelf in staat is de dienstver
lening uit te voeren, is de mogelijkheid aan
wezig een eigen beleid te voeren. Dan kan er
ook in ernst worden meegedacht over decen
tralisatie van verantwoordelijkheden.
De Culturele Raad is van mening dat de
Provincie nu al een aantal taken op het ge
bied van de monumentenzorg op zich zou
kunnen nemen, met name het inventariseren
en dokumenteren van monumenten en ande
re waardevolle objekten, zodat er een goed
overzicht is van datgene wat beschermd
wordt èn van datgene wat eveneens de moei
te waard is behouden te blijven. Op grond
van een goede inventarisatie kan de Provin
cie oordelen over de aanwijzing tot be
schermde monumenten en beschermde stads
en dorpsgezichten. Het opstellen van restau
ratieplannen, de beoordeling van restauratie
plannen en -begrotingen, de begeleiding van
restauraties, het bepalen van prioriteiten
voor restauraties, rehabilitaties en onderhoud
van monumenten, de kontrole op het onder
houd van monumenten zullen pas in een late
re fase - met de steun van een goed opgezet
provinciaal monumentenbureau - tot de ta
ken Van de Provincie gerekend moeten wor
den. Bij het opstellen van streekplannen en
het beoordelen van gemeentelijke bestem
mingsplannen zal de Provincie op dezelfde
wijze rekening moeten houden met streekei
gen en kuituur-historische waarden. Tegen
de voorstellen, die er nu van verschillende
kanten van de monumentenzorg liggen, heeft
de Culturele Raad bedenkingen. Zoals be
kend mag worden verondersteld, wordt er nu
gedacht over het verdelen van de verant
woordelijkheid voor de monumenten over
Rijk, Provincies en Gemeenten. Daarmee zal
de dienstverlening in de praktijk Voor de
gebruiker eerder verwarrender worden dan
duidelijker. Op grond van welke overwegin
gen zal bepaald worden op welk overheidsni
veau monumenten beschermd moeten wor
den? Als er een splitsing wordt gemaakt in
monumenten op grond van gradatie naar kui
tuur-historische betekenis, wie bepaalt dan
op welk niveau monumenten beschermd
moeten worden? Bepaalt het Rijk welke mo
numenten van nationaal belang zijn? Als de
gemeenten zelf kunnen bepalen welke objek
ten zij het beschermen waard vinden, blijven
voor de provincies dan de resterende monu
menten over? Er zou dan wel erg weinig
ruimte overblijven voor het voeren van een
eigen provinciaal beleid!
Stel dat er naast Rijks-, Gemeentelijke en
Provinciale lijsten ook nog kategorale lijsten
worden opgesteld, zoals in het rapport 'On
derzoek monumentenbeleid' door het bureau
van de Bunt in opdracht van het ministerie
van CRM wordt voorgesteld, dan komen er
geen drie, maar misschien wel tien of nog
meer lijsten. Daarnaast wordt op grond van
dat rapport door de achterdeur het koppel
subsidiesysteem weer binnen gehaald, dat
we juist zo graag afgeschaft zien. In het
geval van de kategorale monumenten zouden
Rijk, Provincie en Gemeente weer gezamen
lijk in de subsidiëring moeten voorzien door
tussenkomst van de koepelorganisaties.
Wat gebeurt er dan met gebouwen van eige
naren, die niet zijn aangesloten bij de kate
gorale organisaties? Het gaat echter niet al
leen om decentralisatie van verantwoorde
lijkheid voor monumenten. Onverbrekelijk
is decentralisatie van financiële middelen
daaraan verbonden, een weloverwogen
spreiding van beschikbare geldmiddelen naar
plaatsen waar de besteding het meest zinvol
is.
In principe is het onbelangrijk bij welke
overheid de financiële belangenafweging
plaats vindt, omdat een doeluitkering even
redig zal moeten zijn aan de grootte en het
belang van het monument, ongeacht waar
het staat.
De Stichtse Culturele Raad is van oordeel dat
de Provincie en de grote monumentensteden
daartoe op den duur de aangewezen instantie
zou moeten zijn.
Bij de Provincie zou ook de afweging moe
ten plaats vinden over te beschermen monu
menten op grond van de inventarisatie en
dokumentatie en op voordracht van het eigen
monumentenbureau, Rijk, Gemeente en par-
tikuliere organisaties.
Bij de overwegingen tot plaatsing op een
monumentenlijst mogen niet de beschikbare
financiële middelen een rol spelen. Opgrond
van kuituur-historische overwegingen moe
ten objekten ter bescherming worden voor
gedragen en aangemerkt. Als de financiële
middelen van de overheid de keuze van te
beschermen objekten zouden gaan bepalen,
zal straks een pover aantal monumenten
overblijven. Mochten de tijden financieel
weer gunstiger worden, dan zal het ons niet
in dank worden afgenomen, dat we onszelf
hebben opgescheept met een 'afgeslankt'
monumentenbestand. Bescherming volgens
de monumentenwet zal moeten betekenen,