K S 12 flict met een nuchtere, naar objectieve maat staven strevende toepassing van de Monu mentenwet. De wet beschermt monumenten vanwege de waarden die aanwezig zijn, niet vanwege waarden die alsnog gecreëerd moeten worden.' De hier geciteerde uitgangspunten en de daarop gebaseerde gevolgtrekkingen zijn niet nieuw, zoals blijkt uit het Charter van Venetië van 1964 en de 'Aanbeveling van de 19de zitting van de Algemene Verga dering van de Unesco (1976). Ook Nederland heeft een lange traditie van een zorgvuldige behandeling van het histo risch waardevolle materiaal: 'De strekking der herstellingswerken moet niet zijn de vol ledige herbouw van een vroegeren toestand, len van behoorlijk bestuur eisen dat een wei gering van een vergunning op redelijke wijze gemotiveerd wordt. De motieven voor een weigering zijn gemakkelijk te vinden wan neer het gaat om een evidente aantasting van het monument, maar moeilijker aanwijsbaar wanneer er sprake is van een historische ver valsing bij een restauratie. Met historische vervalsing wordt hier bedoeld elke wijziging van of toevoeging aan een monument, die de zichtbare historische ontwikkeling ervan om keert of misvormt. Het omvormen van een monument met het doel een oudere verschij ningsvorm dan de bestaande op te roepen, bevat een element van bedrog. Het restaure ren in de zin van herbouwen van vroegere architectonische concepties onder vernieti ging van de bijdragen uit andere historische tauraties hecht bij het herstel en wijziging van een bouwwerk terecht grote waarde aan het bewaren van bouwsporen uit alle tijdper ken van zijn wordings- en wijzigingsgeschie denis als even zo veel betekenislagen die het gebouw zijn historische dimensie en veel heid van belevingswaarden geven. Wijzigin gen ter wille van een goed gebruik worden eerder toelaatbaar geacht dan ter wille van een stijlzuivering. Minder gemakkelijk dan vroeger worden die sporen als ontsierend of minderwaardig prijsgegeven aan afbraak of een andere als verfraaiing bedoelde ingreep. Bouwsporen als aanwijzingen in het gebouw voor zijn vroegere toestand worden al lang niet meer als verplichting tot reconstructie gezien, zo min als oude afbeeldingen. Van het rijksbe- Twee foto's van de Lange Leidsedwarsstraat te Amsterdam vóór en na de restauratie. Bij de restauratie van nr 146 werd besloten de tweeling nrs 144-146 te herstellen door de latere top en gevelindeling terug te brengen in overeenstemming met buurman nr 144. Verantwoord herstel om tot een aaneengesloten gave gevelwand te komen. Zie pag. 13 (foto's Gem. bureau Monumentenzorg, Amsterdam) doch het behoud van hetgeen daarvan in den bestaanden toestand is overgebleven en van de latere wijzigingen en toevoegingen, die oudheidkundige-, historische- of kunstwaar de bezitten.' Grondbeginselen en voorschrif ten voor het behoud, de herstelling en de uitbreiding van oude bouwwerken. (Leiden 1917, herdrukt in 1940) Conclusie Concluderend wordt voorts in hoofdstuk III gesteld: 'De Monumentenwet uit 1961 legt de be voegdheden tot het verlenen van een vergun ning tot wijziging van een beschermd monu ment in handen van de Minister. De beginse- perioden, kan het uit verschillende histori sche betekenislagen opgebouwde beeld van het monument vervalsen door er een statisch, historisch ongedifferentieerd beeld voor in de plaats te stellen: een monument als een perfecte maquette, maar met een gereduceer de geschiedenis. Een monument is niet al leen een architectonische schepping, maar ook drager van de overblijfselen van de ge schiedenis der bewoning, van het gebruik, van de smaak of meer in het algemeen van een cultuur. De eigenaar van een beschermd monument heeft de vrijheid zijn eigendom te gebruiken op een wijze die hij zelf verkiest, maar is hierin wat betreft de Monumentenwet in één opzicht beperkt: de waarde die deze wet aan zijn eigendom hecht mag in principe niet aangetast worden, want die waarde is een algemeen belang. Hoofdstuk IV bevat - tenminste voor zover de in hoofdstuk III weergegeven uitgangs punten ten aanzien van historische waarde en de daarbij behorende restauratieaanpak daar toe een aanzet kunnen geven - antwoorden op de zes hoofdpunten van de bestaande kri tiek (zie de hierboven weergegeven samen vatting van hoofdstuk II). Wij nemen hieruit - puntsgewijs - hét vol gende op: 1. Het rijksbeleid inzake monumentenres- leid mag geen steun verwacht worden aan de reconstructie van geheel verdwenen ge bouwen. 2. In de verdeling van de restauratiesubsi dies is al lang een kentering gaande in de richting van grotere steun aan het herstel van de bescheiden woonhuismonumenten. Tot de erkenning van de wenselijkheid daarvan staan de thans beschikbare geldmiddelen echter nog lang niet in de juiste verhouding, ook al is er de laatste jaren naar gestreefd om bij de verdeling van het budget een groter aandeel der beschikbare middelen aan het woonhuisherstel toe te wijzen dan aan de grotere objecten. 3. Met het ontwerpen van een onderhouds- subsidieregeling is een begin gemaakt. Dat eerst de monumentale kerkgebouwen ge diend zullen worden, is niet uit te leggen als keuze vóór de grootste kunstwerken en tegen de zojuist genoemde kleine monumenten. Immers, voor het onderhoud van die kerken is nog minder financiële draagkracht van particuliere zijde aanwezig dan voor wonin gen, doordat hun eigenaressen, de kerkelijke gemeenten en parochies in stads- en dorps kernen, thans doorgaans nog slechts een be scheiden of geen bestaan leiden. Het activeren van de lagere overheden is een streven dat met behulp van de decentralisa tiegedachte verder verwezenlijkt kan wor den, maar dan zo, dat deze overheden een

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1982 | | pagina 12