Als de hoofdstad het nieuwe niet eert, is zij het oude niet weerd Fabriekshal werd wintertuin Van architect H. Knijtijzer te Amsterdam publiceerden wij reeds drie beschouwing en die het beheer van de historische waardevolle gebouwde omgeving tot onder werp hebben, te weten: 'Restaureren en verder' (nr. l,blz. 14, 1980 'Restaureren is creatief denken en handelen'(nr. 9, blz. 164, 1980) 'Restaureren en invullen' (nr. 4/5, blz. 73, 1981) Hieronder volgt zijn, deze 'serie' afsluitende filosofie: Amsterdam heeft bijna aandoenlij ke zorg voor zijn monumenten en dat is een goede zaak. Omdat Amsterdam de grootste historische binnenstad heeft zullen hier de ontmoetingen van oude monumenten en nieuwe bouwkunst ook het talrijkst voorkomen. Daarom moet uit het bewustzijn dat Amsterdam zulk een schone erfenis van het verleden heeft ontvangen de bezieling ontspruiten dat Amsterdam ok een goede erflater voor de toekomst zal zijn. De samen spraak tussen oud en nieuw vraagt van allen die daarbij betrokken zijn het besef voor verantwoordelijkheid, voor ernsti ge bezinning en voor grote bescheiden heid. Die samenspraak nu kan op twee ërlei wijzen worden gevoerd: Naast het oude het nieuwe als verwijzing naar het verleden en naast het oude het nieuwe als verwijzing naar de toekomst. Het is denkbaar om voor elk van deze twee standpunten een even boeiend als hartstochtelijk pleidooi te houden. Nut tiger is het wellicht om de gevaren, welke aan beide zijn verbonden eens nader te onderzoeken. Het nieuwe als verwijzing naar het verleden. Zo wordt het nieuwe gemakkelijk een reproductie van het oude. met het nood lottige gevolg dat door de voortdurende herhaling juist het beste van dat oude verloren gaat. Nicolaus Pesvner heeft het historicisme eens omschreven als de tendens om aan de macht van de geschie denis in zo'n grote mate te geloven dat het oorspronkelijke handelen verstikt en vervangen wordt door een daad welke is geïnspireerd op een bepaald geval in een bepaalde tijd. Dat is de kern van de zwak te van het nieuwe als verwijzing naar het verleden. De bezieling om erflater voor de toekomst te zijn kan nooit ge voed worden door een houvast te vinden in overgeleverde vormen. Dan komt im mers een volgende generatie voor een zielloze leegte te staan. Het historicisme leidt tot een openluchtmuseum voor een architectuur, waaruit het leven is gevlo den. Het nieuwe als verwijzing naar de toekomst. Zo wordt het nieuwe gemakkelijk een provocatie tegen het oude, met het noodlottige gevolg van zelfverheerlij king en zelfoverschatting, waarbij de kunst van het recht-praten het wint van de kunst van het echt bouwen. Elke be zielde poging om naast het oude werke lijk iets nieuws te bouwen verdient waar dering en ernstige beschouwing. Daarbij is het van het grootste belang om te kun nen relativeren door aandachtig na te gaan waarom een raam, een pui, een gevelcompositie, een hoekoplossing en een silhouet misschien toch niet goed zouden kunnen zijn. Juist een kritische benadering van een voltooid werk kan verhelderend zijn voor een volgende ontmoeting tussen oud en nieuw. Dat voorkomt spectaculaire ontsporingen. Dan zal de rede het hebben afgelegd te gen de bezieling, die oud en nieuw in harmonie weet te verenigen. De samenspraak tussen oud en nieuw in het teken van traditie en tijdgeest Als bij het bouwen in een historische omgeving oude vormen worden nage bootst dan is dat een vergissing, omdat het in strijd is met de traditie: de toe komst is ontkend. Als bij het bouwen in een historische omgeving de nadruk wordt gelegd op moderne vormen dan is ook dat een ver gissing, omdat het eveneens in strijd is met de traditie: het verleden is verloo chend. Bij de samenspraak tussen oud en nieuw is het een misvatting te denken dat de tijdgeest in strijd is met de traditie, hij maakt er immers zelf deel van uit. De tijdgeest bepaalt de eeuwige vernieu wing in vormen, die nieuw leven krijgen door nieuwe bezieling, terwijl het wezen toch eeuwig gelijk blijft. Dat is het ken merk van de traditie, die bewonderd wordt en verguisd. Maar tegelijkertijd ontkomt tenslotte niemand aan haar dwingende kracht omdat zij steeds het wezenlijke oproept. Prachtig heeft Werumeus Buning dat wezenlijke verwoord in zijn 'Ballade van den Boer'. Daarin wordt bezongen hoe het werk van de boer onveranderd en onverstoord doorgaat, wat er in de we reld ook gebeurt. Bij alle veranderingen in de wereld en in de geschiedenis is de ploegende boer de eeuwige mens. Tel kens klinkt het refrein in deze ballade opnieuw door: maar de boer, hij ploegde voort. Met het rhythme van de bouwkunst is het precies zo gesteld. Wat er ook in de wereld gebeurt. Het is het eeuwige terugkeren van hetzelfde en toch is dat zelfde altijd weer anders; dat andere is steeds de vernieuwing door de tijdgeest. De traditie is dus nooit een nutteloze last van het verleden, dat drukkend op het heden rust. In tegendeel de bezinning op het wezen van de traditie geeft een be vrijdend uitzicht op de toekomst. De erflater, die zelf zulk een schone erfe nis van het verleden heeft ontvangen, is. verplicht iets goeds en waardevols door te geven aan een volgende generatie en hij zal daartoe de bezieling krijgen als hij met bewondering omziet naar het verle den en met verwondering uitziet naar de toekomst. Ondanks de verschijning in het stads beeld van Rotterdam van de hyper moderne nieuwe Willemsbrug, een tui- brug die gerekend mag worden tot de mooiste hedendaagse bruggen in ons land, wordt het stadsbeeld van het Nóordereiland aan de Nieuwe Maas nog geheel beheerst door de laat-19e eeuwse bebouwing. Die een sfeer ademt scherp in tegenstelling tot het hedendaagse Rotterdam aan de overkant van de rivier, waar overigens met enige ver tedering nog de aanwezigheid van het 198

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1981 | | pagina 22