Grootmoeders
huis 1696
zetten, het ledental weten te verdubbe
len van 300 tot 600. Maar zie, toen de
oorlog voorbij was en er alom literatuur
in steeds ruimere mate verkrijgbaar
werd, liep het ledental weer terug tot
300.
Dat was eigenlijk geen basis voor een
tijdschrift.
De strijdbaarheid van het orgaan, dat
immers het waken voor de schoonheid
van Nederland in brede kring moest be
vorderen, bleek levensvatbaarheid te be
zitten. Van jaar tot jaar groeide het le
dental weer.
Het was dan ook met grote voldoening,
dat ik in 1972, toen ik na 26 jaar mijn
secretariaat neerlegde, een ledental was
bereikt van plm. 9000 personen. Het
tijdschrift had ik nog wel willen voortzet
ten tot er een enthousiaste jongere
kracht zou zijn ingewerkt, maar in het
februari-nummer 1973 las ik, dat de tijd
onverbiddelijk was en op een bepaald
ogenblik tot een breekpunt leidt. Dat
breekpunt was - aldus het artikel - nu
voor mij aangebroken. Daar heb ik met
verbazing van kennis genomen, maar
ook geconstateerd, dat mij de lust ont
brak om dit standpunt te bestrijden.
Ik kon slechts wensen, dat Heemschut
zich nóg krachtiger zou ontplooien in
zijn daden en nog strijdbaarder zou ont
wikkelen in zijn orgaan.
Als ik nu de kranten opsla lees ik koppen
als: 'Monumentenbeleid Provincie be
dreigd door bezuiniging', 'Monumen
tenbeleid geen krampachtige ver
plichting jegens voor- en nageslacht',
'De Verzamelwoede van Monumenten
zorg'. Uit de daaronder volgende artike
len begrijp ik, dat er behoefte is aan
duidelijke argumenten, die om velerlei
redenen van nationaal-cultureel belang
en van sociale bezorgdheid vragen om
overtuigende geluiden uit de Heem
schutwereld.
Ik ben van mening, dat daar in de voor
ons liggende jaren stevig aan gewerkt zal
moeten worden. Dat is een belangrijke
taak voor het particuliere initiatief, dat
Heemschut nog altijd is.
Waakzaam blijven. Op alle fronten, die
Heemschut tot zijn taak rekent. En dit
ook uiten.
Ton Koot (midden), in gesprek met één
der oud-voorzitters van Heemschut,
Baron Bentinck.
door: mw. dr. S.E. Steigenga-Kouwe,
lid van de Eerste Kamer der Staten
Generaal: lid van het Algemeen Bestuur
van Heemschut.
De plechtankers van grootmoeders huis,
waar ik-als oudste kind van de inwonen
de dochter en schoonzoon - ter wereld
kwam. 1696, het jaartal maakte diepe
indruk op me toen ik het voor het eerst
bewust las. Ik hield van het lage brede
huis in de dorpsstraat. Eigenlijk was die
straat een middeleeuwse dijk, verbreed
om een marktplein te vormen. De huizen
die lang geleden tegen de dijk waren aan
gebouwd moesten een niveauverschil
overwinnen: de kamers aan de voorkant
lagen op straatniveau, die aan de achter
kant wat lager. Midden in de gang moest
je enige treedjes af.
Hier en daar stonden nieuwe huizen. Ge
makkelijker in onderhoud maar niet al
tijd mooier en vooral zonder verrassin
gen. Geen onverwachte op- of afstapjes,
maar ook geen tegeltableau, uitgespaard
in het behang van een muur.
Als het vroor, en het waterschap door
versnelde bemaling het ijs bedierf, lie
pen we naar 'Het Zoet Water', een on
diepe plas in het laagste deel van een
middeleeuwse polder die nimmer door
overstroming was genivelleerd. De brak
ke kreken waren pas na langere tijd be
dekt met dragend ijs.
De dijken waren in dit deel van het land
aan weerszijden beplant met twee of drie
rijen knotwilgen of -olmen: takkebossen
vonden nog aftrek.
178