'Architectuur kan verstilde muziek zijn. Eg bert Hoogenberk - dynamisch 'landheer' met eigen visie op restaureren. De riante gesprelesplaats is een hoog frontvertrek in de oude havezathe VOORSTONDEN, verscholen in het landschappelijk weelderige land van Voorst en Brummen, waar stilte en ruim te nog onkwetsbaar gehuwd zijn. Dr. ir. Egbert Jan Hoogenberk is er de landheer en bewoner, die er met behulp van fami lie en vrienden een visie in praktijk heeft gebracht. Het jonge familiebezit is her steld, opgeknapt, gerevalideerd, waarbij de grens van het noodzakelijke richtsnoer was. Met zijn vrouw woont en werkt de 31-jarige architect in het even eens gerevalideerde bijgebouw, het voormalige koetshuis. Een goed met een park van zestig hectaren land, met een aanleg die ondanks verwaarlozing nog steeds de Engelse stijl verraadt. De sfeer van een rijk verleden heeft zich vermengd met die van een jeugdig en thousiasme. De adressering, het maatschappelijke kenmerk van dit weldadige oord, is ei gentijds: 'Bureau voor Harmonische Architec tuur'. De blonde, overtuigend betogende en helder formulerende Egbert Jan presen teert dat eigentijdse in verbinding met zijn vak als architect. Zijn vakvisie is opmerkelijk, boeiend. Zijn stijl van wer ken, zijn inzichten, zijn methoden heb ben herhaaldelijk de vakpers en niet al leen die gehaald. Daarover gaat het in de overwegende monoloog van deze ener gieke 'revolutionair' in de bonte wereld van de vaderlandse monumentenzorg. Een jong talent met een fascinerende jeugd, die al sedert een aantal jaren het rondgaan in de porceleinkast van tradi tionele opvattingen allerminst schuwt. Hij is allengs bekend geworden als de tegenstander van het 'terugrestaureren', de voorstander van behouden wat maar behouden kan worden, geporteerd voor het opknappen, van het sober aanbren gen van voorzieningen van het patrimo nium. Tweezijdigheid Egbert Hoogenberk belijdt de kunst van de tweezijdigheid. 'Ik tekende en musiceerde (cello) op mijn zevende jaar, een twee-stromen land in mijn bestaan en dat is er altijd gebleven. Ik heb op de tweesprong ge staan: een loopbaan als musicus, een loopbaan als architect. Het laatste is het geworden.' De 'heer' van Voorstonden loopt naar een aangrenzend vertrek, zet zich aan een vleugel, een paar minuten klinkt Rachmaninov in de stilte van de IJssel- streek. In het landhuis dat sinds 1977 voor drie ton (de helft van dit bedrag kwam via de regeling-Schaefer) is opgeknapt. 'Architectuur kan verstilde muziek zijn', merkt Hoogenberk op, die dan - weer zittend voor de schouw - het kernpunt van zijn filosofie toelicht: 'Restaureren hoeft van mij niet altijd. Het is een weerkerend verschijnsel, dat veel oude gebouwen eerst een lange tijd moeten verloederen, eigenlijk tot ver vallens toe, eer zij weer 'ontdekt' wor den en met veel geld gerestaureerd moe ten worden. Grote huizen, monumenten zijn we ze helaas gaan noemen, hebben bij voortduring (een beetje) zorg nodig. We moeten misschien naar Groot- Brittannië gaan om dat soort zorg beter te begrijpen. Daar worden huizen en au to's tot in den treure steeds maar weer bijgehouden, geschilderd, opgeknapt, opgepoetst. Het is waar, onze huidige economie is niet bijzonder toegespitst op 'zorg' voor een huis, arbeidslonen drukken zwaar, Huize Voorstonden vakmensen zijn schaars, organisatie van 'klein onderhoud' is subtiel en vergt een speciale instelling, meer dienend dan zoals gebruikelijk. Overtrokken filosofie Egbert Jan betoogt dan dat de 'bouwwe reld' meer is ingesteld op rigoreuze in grepen van afbraak én opbouw. Een 'onderhoudsaannemer' zal soms bij zichzelf denken, dat hij niet echt mee telt. En als een architect bij een restaura tie betrokken raakt, wil deze al gauw zijn (soms storende) stempel drukken op het resultaat, zijn inbreng en mode moeten voelbaar worden! (Lees 'Strijd om schoonheid', van ir. Meischke). Rigo reuze verbouwing werkt soms verpes tend. Onderhoud is dienend en beschei den; het moet wél goed zijn. Aan de ellende draagt bij - en dat komt veelvul dig voor - dat grote huizen zowel in de stad als op het land, lang leegstaan. De oorspronkelijke bewoners zijn reeds lang vertrokken, nieuwe niet gauw te vinden voor die huizen met grote, holle vertrekken, waarin die typische vochtig- muffe sfeer hangt. Wie durft het aan het daar gezellig te maken met vaak nood gedwongen, eenvoudige middelen? Vaak hebben alleen krakers die durf, uit nood! Zo een huis blijft dus leegstaan; er wordt niet meer gestookt, goten blijven lekken, in de kelders treedt schimmel op. Op een gegeven moment denkt ie mand dat een kantoor of een centrum van het één of ander wel geschikt zou 116

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1981 | | pagina 14