Zoals in een nota uit 1979 van onze Bond
"Enige problemen bij de bebouwing in
een historische omgeving" neergelegd is,
dient met name onvervangbaarheid als
criterium gehanteerd te worden bij het be
palen van datgene wat behouden moet
blijven. Het uitgangspunt dat de overgang
van verleden naar heden zich niet als een
breuk mag manifesteren in het aanzien
van de bebouwing, maar natuurlijk moet
verlopen onderschrijft thans vrijwel ie
dereen. Maar hoewel erkend wordt dat
alle delen die de gebouwde omgeving
vormen een integrerend bestandsdeel vor
men, is de overlevingskans voor de
hierboven aangeduide categorie vroeg
19de-eeuwse arbeiders rijtjes huizen nog
altijd niet groot.
De Sibbelhuizen
Aan het nu volgende concrete voorbeeld:
de moeizame strijd om het behoud en de
restauratie van de Sibbelwoningen aan de
Hoogtekadijk te Amsterdam wordt duide
lijk hoeveel enthousiasme en inzet er al
nodig zijn voor een resultaat dat uit het
oogpunt van monumentenzorg nog maar
ten dele bevredigend is.
Het gebied van de Kadijken waarin de
Sibbelwoningen liggen is een Amster
damse uitbreiding uit de 17de eeuw, die,
zoals meestal met de randgebieden van de
stad het geval is, bestemd werd voor
scheepsbedrijven (b.v. werf 't Kromhout)
en aanverwante, overlast gevende, rom
melige bedrijven zoals opslagplaatsen
van waren. Dit aangeplempte eiland was
zo ingedeeld dat de kaden voornamelijk
voor de bedrijfsfunctie bestemd waren en
de woonhuizen er midden op, langs de
oude zeedijk, gesitueerd waren. Uitzon
dering was een groep woonhuizen die tot
1827 tussen de pakhuizen langs de
Rapenburgergracht stond, die voor de be
stemming van het gebied tot Entrepotdok
plaats moesten maken.
Bij de oprichting van het Algemeen Rijks
Entrepot (hetgeen het aangaan van een
niet onaanzienlijke lening inhield) in
1824 besloot Willem I*), dat "Onze
staatsraad, gouverneur voornoemd,
wordt gematigd de gebouwen en gronden
daartoe benodigd bij minnelijke schik
king van de eigenaren over te nemen en,
des vereischt wordende, tot die overname
bij middel van onteigening ten algemeene
nutte over te gaan". We lezen dan verder
in Bouwkundige Bijdragen van 1843 deel
I, blz. 67, medegedeeld door J.C. de
Leeuw, wat betreft het Entrepotdok op
volger van stadsarchitect J. de Greef:
"Om in het door slooping van (het)
ontstane gebrek aan woningen te voor
zien, werd, ten gevolge van schikkin
gen met particuliere ondernemers, op de
zoogenaamde hoogte van de Kadijk, ach
ter het Entrepotdok gelegen, een aantal
huisjes naar een regelmatig plan aange
legd, waardoor het verlangde doel werd
bereikt, en het aanzien van laatstgemelde
straat zeer veel verbeterd werd".
Uit het notarisarchief blijkt dat men
overging tot een soort volkswoningbouw
met "vergelijkingshuren" avant la lettre.
"De comparanten verbinden zich voorts
om aan de bewoners der drie en veertig
huisjes welke moeten worden
ontruimd, bij voorkeur de bewoning
van de door hun comparanten te bouwen
woonhuizen toe te staan, ieder naar des-
zelfs billijke behoefte en wel tegen een re
delijke huur, in evenredigheid van loo-
pende huren
De 40 woningen aan de Hoogtekadijk nr.
84 t/m 162 bestaan uit een als woning ge
bouwd, tegen de dijk aan gelegen,
souterrain, (de laatste jaren waren deze
onbewoonbaar verklaard), een gedeelte
lijk ook wel als winkel dienende volwaar
dige woning op de belétage en een
woning op eerste étage die tevens de zol
der ter beschikking had. Deze woningen
zijn naar onze maatstaven zeer klein,
maar men achtte ze toen, zoals we weer uit
de notarisovereenkomst kunnen weten:
"geschikte woonplaatsen op te leveren,
tot verschillend bedrijf, overeenkomstig
de neeringen, welke thans worden uitge
oefend" (nl. in de voormalige huisjes aan
het Entrepotdok).
Het complex van 40 kleine huizen moest
dus 120 gezinnen herbergen plus de nodi
ge bedrijfsactiviteiten. Dat het complex
een sieraad voorde straat vormde werd la
ter dan ook wel betwijfeld. Hierbij komt
dat 20 van de 40 huizen, de zogenaamde
Sibbelhuizen nr. 124-162, zo genoemd
naar de op een na laatste eigenaar, zo ver
waarloosd werden dat de gemeente
Amsterdam de enige geïnteresseerde was
in 1976. Overigens werd toen wel met de
noodzaak tot sloop van het complex
ernstig rekening gehouden.
Na de verwerving overwoog de gemeente
Amsterdam, toen het renovatieplan (te)
kostbaar leek, inderdaad al gauw maar
nieuw te bouwen. In een bewonersverga-
dering werd echter unaniem gekozen voor
behoud en rehabilitatie op deze plek van
de panden.
"Gezien de kwaliteit van deze huizen
blokken zouden wij deze als "vergeten"
monumenten willen beschouwen, een
plaats op de monumentenlijst waard",
schreef de Bond Heemschut in 1977. Het
is zeker aan het onvermoeibaar ijveren
van het bewonerscomité te danken dat de
woningen gerenoveerd werden.
Op de valreep, toen de renovatie al bijna
voltooid was werden ze pas als monument
beschermd waardoor gelukkig het nega
tieve saldo, - de renovatie bedroeg
f 90.000,- per woning -, met extra subsi
die kon worden weggewerkt. Helaas is
door deze langdurige lijdensweg het
aanzicht van enige details niet voldoende
erkend en meegewogen hetgeen bij eerde
re erkenning als officieel monument niet
had hoeven gebeuren. Zo zijn industriële
dakkapellen geplaatst die naar verhou
ding net iets te groot zijn, is de centrale
verwarmingsafvoer onzorgvuldig ge
plaatst - ook in verhouding met het dak -
en is de al te rigoureuze aanpak van het
interieur te betreuren. Hieruit valt te con
cluderen dat evenals het uiterlijk van
nieuwe woningbouwprojecten er niet mee
gebaat is als deze worden "uitgekleed",
ook de buitenkant van de meeste
gerenoveerde woningen aan kwaliteit zal
winnen, als er meer financiële armslag is.
In het totaalbeeld van de gebouwde
omgeving is immers dit soort kleine be
bouwing "dominerender" (in aantal en
dus in oppervlakte) dan het grote monu
ment. "Vergeten" monumenten staan
echter in alle betekenissen van het woord
"zwak". Weliswaar in traditionele vorm
met langbeproefde materialen gebouwd,
stelden de bewoners destijds - noodzake
lijkerwijs - weinig eisen en er werd op
degelijkheid niet zo gelet. Voeg daarbij
de meestal jarenlange verwaarlozing en
94