Decentralisatie Monumentenzorg centraal op NCM-studiedag De nationale monumentenstudiedag, uitgaande van de stichting Nationale Contactcommissie Monumentenbe scherming (NCM), waarbij zo langza merhand ca. 200 landelijke, provinciale en gemeentelijke organisaties zijn aan gesloten, mocht zich ook dit jaar (5 maart jl.) in een bijzonder grote belang stelling verheugen. Tot de gasten be hoorden o.a. de minister van VRO, de heer Beelaerts van Blokland en dr. R. Hotke, directeur-generaal culturele za ken van CRM. Onder honderden aan wezigen bevonden zich ook tal van pro vinciale autoriteiten, burgemeesters en wethouders. Ter discussie stond een preadvies over decentralisatie Monumentenzorg, dat door de NCM was samengesteld. Dit preadvies is te omvangrijk om het hier ook maar kort samengevat weer te ge ven. Dit komt ons overigens ook niet strikt noodzakelijk voor, omdat de inlei der jhr. mr. L. M. Michiels van Kesse- nich, burgemeester van Mheer en Sint Geertruid, uitvoerig op dit preadvies is ingegaan en daarna de werkgroepen daarover uitvoerig van gedachten heb ben gewisseld. En daarvan willen we hier een samenvatting geven. De heer H. J. L. Vonhoff, voorzitter van de NCM, sprak een begroetingswoord. Het verschuiven van taken van het Rijk naar gemeenten en provincies en een grotere rol voor de particuliere monu mentenorganisaties noemde hij als mid del om een aantal knelpunten in het functioneren van de monumentenzorg op te lossen. Drie onderwerpen vragen hierbij vol gens de heer Vonhoff vooral de aan dacht: vergroting van de betrokkenheid van de bevolking bij de monumentenzorg, eenvoudiger en snellere procedures en zo effectief mogeüjke besteding van middelen. Deze drie onderwerpen werden op voortreffelijke wijze door het Pantomi metheater Rob van Reijn tot uitbeelding gebracht en deze korte, satirische voor stelling oogstte dan ook grote waarde ring. Mr. van Kessenich herinnerde in zijn in leiding aan de in november 1980 versche nen decentralisatienota van het kabinet- Van Agt, waarin over decentralisatie o.m. te lezen staat: 'Het openbaar bestuur van ons land dient naar onze mening democratisch, doeltreffend en doorzichtig te zijn. De indeling in drie bestuurslagen moet ge handhaafd blijven. Een evenwichtige herverdeling van de taken en be voegdheden over deze drie lagen is noodzakelijk. De positie der provincies en gemeenten moet waar mogelijk dan ook worden versterkt. Decentralisatie zal worden bevorderd, centralisatie zal worden tegengegaan'. Dergelijke ferme woorden zullen een op macht beluste dorpsburgemeester als muziek in de oren klinken, meende de heer van Kessenich. Voorbij zijn de da gen waarin 'Den Haag' de dienst uit maakt, eindelijk zal de burgerij zich kun nen koesteren in de efficiency van het gedecentraüseerde lokale bestuur. Als die burgemeester echter ook nog natuur beschermer en 'monumentenamateur' (zoals de Belgen zeggen) is, fronst hij, althans wat die beleidsterreinen betreft, onmiddellijk de wenkbrauwen. Met enig sarcasme in de stem constateerde mr. van Kessenich, dat in de decentralisatie nota van het kabinet het monumenten beleid voorlopig alleen nog maar in een bijlage aan de orde wordt gesteld. Inlei der herinnerde er vervolgens aan, dat op het ogenblik een organisatie-adviesbu reau een onderzoek verricht naar het functioneren van de monumentenzorg in Nederland. Decentralisatie is in dit ka der element van overweging. Als essentieel in de formulering van een nieuw monumentenbeleid wordt gewe zen op de noodzaak dat aansluiting moet worden gezocht bij de groeiende betrok kenheid van de bevolking bij de monu mentenzorg. Dat is volgens de heer van Kessenich het kernpunt, waarom de dis cussie zich dient te bewegen. Het is lang niet altijd onwil van.de burger wanneer hij onheus met monumenten omgaat, maar heel vaak onkunde. Veel voorlichting, gerichte voorlichting en voortdurende educatie, al op de scholen, levert dan meer resultaat op dan straf baarstelling. De in het preadvies gecon stateerde groeiende brede publieke be langstelling moet nu uitgangspunt zijn bij de formulering van een vernieuwd monumentenbeleid. Waarbij de heer van Kessenich wel onmiddellijk stelde, dat de eerste twintig jaren monumenten wet een geweldig resultaat hebben opge leverd. De inleider zei geneigd te zijn de vraag of het tot decentralisatie moet ko men, in positieve zin te beantwoorden. Het is naar zijn oordeel uitgesloten dat een burgergericht beleid op rijksniveau wordt gevoerd. Als we van een puinbe- schermend beleid over willen gaan naar een echt stimulerend monumentenbe leid, gedragen door de burgers, dan moet men in dat proces belangrijke ta ken brengen naar een lager bestuursni veau. Daarmee kunnen dan ook worden gediend: vereenvoudiging van procedu res, duidelijkheid voor de burgers en be trokkenheid van meer bestuurders bij de zorg voor monumenten. De heer van Kessenich legde hier de nadruk op zorg en niet op bescherming, want: Een zo breed mogelijke betrokkenheid zal 'be scherming' steeds minder nodig maken en de 'zorg' ten goede komen. De tijd leek de heer van Kessenich voor bij waarin prof. van der Pot (in 1962) schrijvende over het autonome bestuur van de provincie de opwekking en leve ring van elektriciteit, de verstrekking van drinkwater, het beheren van een krankzinnigengesticht in één adem noemde met subsidies voor tbc- bestrijding, strijd tegen drankmisbruik, monumentenzorg en nog andere belan gen. Duidelijk bleek ook uit zijn betoog, dat men bij decentralisatie van de monu mentenzorg eerder naar de provincie dan naar de gemeenten zou moeten kij ken. In de richting van de provincies wijst z.i. ook de omstandigheid dat men over een goed en deskundig ambtena renapparaat moet kunnen beschikken. Dat is voor veruit de meeste gemeenten (ook al door de ongelijke verdeling van de objecten monumenten, enz.) geen haalbare kaart. Maar het blijft volstrekt duidelijk, dat in Amsterdam en Maas tricht, Zierikzee en Staphorst, die zoveel monumentale bebouwing hebben, een gemeentelijk beleid noodzakelijk is. Het preadvies maakt onderscheid tussen de grote gemeenten, die zelf een beleid zou den moeten ontwikkelen. De provincies zouden zich dan meer op de gemeenten

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1981 | | pagina 12