mm-: ten, zijn met uitzondering van de koor sluiting, alle halfrond. Het aanvankelijk als hallekerk uitgevoerde, schip werd eerst na 1590 van een lichtbeuk voorzien. De zandstenen kop van de torenromp werd kort na 1552 opgetrokken. Van de oorspronkelijk houten bekroning zijn de len in de huidige midden-17e-eeuwse stijl bewaard gebleven. Het vloeiende sil houet van de toren kreeg het door toe voeging van ingezwenkte 'steunen' tegen de bovenste lantaren (waarschijnlijk in de 18e eeuw). De grote vierkante traptoren is ook niet oorspronkelijk. Van het koor leidt een gang naar een moderne kapel (deze eeuw), die zeven 16e-eeuwse gla zen heeft, afkomstig uit het voormalige Regulieren (Augustijnen)klooster. Ongeschonden is de tegenwoordige St. Janskerk niet uit de historie gekomen. Als uitvloeisel van de Reformatie onderging het interieur nogal wat veranderingen, maar kerkmeesters bleken niettemin in staat door ruime financiële middelen de kerk niet alleen behoorlijk te onderhou den, maar ook nieuwe glas-in-lood-ra- men aan te brengen. Daarbij werd het interieur in de loop der jaren ook menig maal verfraaid. De Franse tijd liet de St. Jan niet onbe roerd. De graf- en wapenborden moesten worden verwijderd en het begraven in en om de kerk werd verboden. Daardoor ontvielen belangrijke bronnen van in komsten. De gevolgen bleven niet uit. Er kon minder aan onderhoud worden ge daan en geleidelijk aan raakte de kerk in verval; ook de gebrandschilderde ramen leden onder het gebrek aan onderhoud. Zo naderen we de periode van Victor de Stuers. In zijn beroemde Gids-artikel 'Holland op zijn smalst' (1873) lezen we o.m.: 'De prachtige cartons der Goud- sche kerkglazen, die reeds veel van de vochtigheid geleden hebben, liggen op gerold; toen men sommige daarvan in 1872 tentoonstelde, geschiedde dit door ze op den vloer der kerk uit te spreiden, met eenige baksteenen op de uiteinden!' In hetzelfde artikel klaagde De Stuers eer der: 'Voor eenige jaren werden te Gouda op de markt de gesneden koorbanken pu bliek verkocht!' In het midden van de vorige eeuw had men niet veel eerbied voor het architecto nisch erfgoed, waarbij bovendien veel gekibbeld werd over de vraag of en zo ja door wie er gerestaureerd zou worden, terwijl in vele gevallen ook de knip op de beurs werd gehouden. Gelukkig had de toenmalige commissie van de Kon. Aka- demie van Wetenschappen, belast met monumentenzorg, wel oog voor de Goudse glazen, waar bovendien de kerk voogdij alle medewerking verleende. Voor het herstel van de glazen hadden kerkvoogden een rijksbijdrage gevraagd (1868-1869). Een onderzoek door Lee mans en Rose ingesteld, bracht aan het licht dat reeds eerder herstellingen waren aangebracht, en dit op veelal onvoldoen de wijze, bijv. door bijschildering, zon der inbranding, met doorschijnende kleuren die dan ook weer gingen verval len. Het resultaat was, dat de regering de helft van het benodigde bedrag fourneerde en de commissie sprak van 'een verlicht kerkbestuur, dat in de behartiging dezer zaak de billijkste aanspraak heeft op den dank, niet alleen van de Goudsche Her vormde Gemeente, maar van ieder landgenoot, die een warm hart heeft voor den roem van het vaderland op het ge bied der kunst'. 'Later', zo lezen we bij J. A. C. Tillema (Geschiedenis Monu mentenzorg: 1975), 'Waren de Rijksadvi seurs over deze restauratie niet zo en thousiast'. In hun tweede jaarverslag noemden ze de herstelling 'uiterst ge brekkig'. Ontbrekende ruiten waren aan-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1980 | | pagina 23