Monumentenwetgeving onvoldoende
Op de Nationale Monumentenstudiedag, die
op 5 maart jl. in het Utrechtse Congrescen
trum werd gehouden en die ditmaal georgani
seerd was door de Nationale Contactcommis
sie Monumentenbescherming in samenwer
king met het Nederlands Instituut voor
Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting
(Nirov) heeft prof. mr. R. Crince Le Roy
gesproken over: Monumentenzorgstads- en
dorpsvernieuwing. Zijn inleiding was in ze
ven punten samengevat:
1. Wil men komen tot een beter inzicht
in de relatie tussen monumentenzorg
enerzijds en stads- en dorpsvernieuwing
anderzijds dan is in de eerste plaats een
nadere bezinning op de doelstellingen
van de monumentenzorg noodzakelijk.
Wordt daarmee primair beoogd de be
scherming van objecten of gaat deze zorg
verder en wel in die zin, dat deze zich
mede dient uit te strekken tot de rol en de
functie van het beschermde monument
in de bebouwde omgeving?
2. De wetgeving op het stuk van de mo
numentenzorg en die betreffende de
volkshuisvesting is onvoldoende op el
kaar afgestemd, waardoor een gecoördi
neerd beleid, met name in de stads- en
dorps vernieuwingsgebieden moeilijk
van de grond komt. Min of meer annex
hiermee is de vraag of thans de verhou
ding tussen de beide departementen, die
bij deze materie betrokken zijn, wel vol
doende klaar en helder is.
3. Waar zowel bij de monumentenzorg
als bij de stads- en dorpsvernieuwing de
financiën immer een der knelpunten vor
men is het noodzakelijk te achten dat de
op dit stuk vigerende subsidieregelingen
nader worden doorgelicht. Men kan zich
thans moeilijk aan de indruk onttrekken,
dat ook op dit punt sprake is van een
gebrek aan coördinatie, niet alleen in de
regelingen, maar ook in het beleid van de
subsidiërende overheidsinstanties.
4. Er bestaat onvoldoende inzicht in de
activiteiten van de lagere openbare licha
men met betrekking tot de monumen
tenzorg. Hoewel de Monumentenwet
ruimte laat voor het voeren van een eigen
(aanvullend) beleid door provincies en
gemeenten, wijzen recente onder
zoekingen uit, dat - uitzonderingen
daargelaten - van de mogelijkheden wel
ke hier bestaan een onvoldoende gebruik
wordt gemaakt.
5. Het is aan gerede twijfel onderhevig
of sedert de inwerkingtreding van de
Monumentenwet een gericht beleid ge
voerd is ter stimulering van de 'zelf
werkzaamheid' van de lagere openbare
lichamen met betrekking tot de monu
mentenzorg. Het beeld, dat tot ons
komt, wanneer wij de situatie bezien se
dert de inwerkingtreding van de Monu
mentenwet, wekt in sterke mate het ver
moeden, dat - in een niet gering aantal
gevallen - voorheen vigerende regelin
gen ter bescherming van monumenten,
vastgesteld door lagere openbare licha
men, een sluimerend bestaan zijn gaan
leiden. In het licht van de stads- en
dorps vernieuwingsproblematiek valt
deze gang van zaken uitermate te betreu
ren.
6. Het lijkt zinvol, wanneer een funda
mentele herbezinning plaats heeft op de
taken in het kader van het monumenten
zorg, te bezien welke aan de drie be
stuurslagen van onze gedecentraliseerde
eenheidsstaat behoren toe te vallen. De
stads- en dorpsvernieuwingsproblema-
tiek pleit mede voor een zodanige herbe
zinning.
7. Bij deze herbezinning ware mede aan
dacht te schenken aan de vraag of het
karakter van de monumentenbescher
ming niet dient te veranderen. Monu
menten van bedrijf en techniek zijn tot
dusverre enigermate stiefmoederlijk be
deeld, terwijl het verschijnsel indus
trielandschap hier te lande nauwelijks
ontdekt is.
IN MAARSSEN WERKT HE
MONUMENTENWET WEL
FOTO: E. R. VAN 13REDERODE