DE ACHTERZIJDE VAN HET PALEIS; BEGIN I9E
EEUW
HET KONINKLIJK PALEIS AAN HET
NOOR DEINDE NA DE RESTAURATIE, DIE
VOLGDE OP DE BRAND IN I94H
FOTO: C,EM. ARCHIEF 'S-CIIAVENHACE
VOOR ZOVER NIETS ANDERS VEMELD ZIJN
DE ILLUSTRATIES EN PLATTEGRONDEN TER
BESCHIKKING GESTELD DOOR HET
ARCHITEKTENBUREAU KRUGER B.V.,
VOORBURG
de verloving en het huwelijk van (toen
nog) prinses Juliana en prins Bernhard,
de uitbundige vreugde ook bij de ge
boorte van prinses Beatrix èn de terug
keer' van koningin Wilhelmina na de be
vrijding in 1945.
Aan de tuin (park) en de Koninklijke
Stallen gaan we ditmaal voorbij. Maar
wel willen we Johan Gram nu even aan
het woord laten, die in 1893 schreef:
'Geen buitenman, die de hofstad be
zoekt, zal het nalaten, wanneer hij in het
Noordeinde dien stoeren Willem den
Zwijger, die zoo uittartend en vol zelfbe
wuste kracht op zijn Frieschen klepper is
gezeten, met open mond en oog heeft
aangestaard, daarna een eerbiedigen blik
naar het Paleis te werpen, dat zoo be
scheiden, zonder eenige aanmatiging in
zijn weinig zeggend voorkomen, min of
meer verloren daar voor hem ligt. Als
Willem de Zwijger op zijn breed geschoft
ros er flink op inrijdt, zou het lage paleis
er wel eens kunnen bezwijken: dien in
druk geeft de zich weinig verheffende
koninklijke woning tegenover den reus-
achtigen ruiter op het onversaagde
paard'.
Tot zover het oordeel van zo'n negentig
jaar geleden over het koninklijk paleis:
Noordeinde 68. De indruk van Johan
Gram was juist. In vergelijking met pa
leizen in Engeland, Duitsland, Frankrijk
en Oostenrijk, was de vorstelijke woning
in Den Haag inderdaad niet indrukwek
kend, en wat er ook aan zal worden ge
restaureerd het zal nimmer de koninklij
ke verblijven in Europa kunnen evena
ren, al spraken de namen van sommige
vertrekken wel aan, zoals de Louis XIV
eetzaal, de Rembrandtzaal, de Indische
en de Japanse zaal, terwijl er behalve de
reeds genoemde grote balzaal ook nog
een kleine balzaal was.
Het paleis en het ruiterstandbeeld zijn
sinds tientallen jaren als 't ware één geheel
in onze voorstelling ter plaatse. Over het
standbeeld vermeldde A. J. Riko in Die
Haghe (1907), dat het 'gemodelleerd (is)
door den comte de Nieuwerkerk'. Het is
gegoten in twee stukken, nl. het paard en
de ruiter met zadel, op het paard sluiten
de.' De oprichting van het standbeeld ge
schiedde op initiatief van koning Wil
lem II. Het werd op 17 november 1845
onthuld, ter gelegenheid waarvan grote
feestelijkheden werden gehouden'. Aan
vankelijk stond het standbeeld, blijkens
een steendruk uit 1848 meer naar de
Heulstraat, dus niet recht in het midden
voor het paleis.
Hoewel het paleis aan het Haagse Noord
einde toch zovele nationale gebeurtenis
sen, vooral sinds het einde van de vorige
eeuw, heeft beleefd, blijkt de vorstelijke
woning voor prinses Wilhelmina nooit
een echt gezellig home te zijn geweest,
behalve in haar kinderjaren. Terwijl prin
ses Wilhelmina in haar boek 'Eenzaam
maar niet alleen' in bijkans lyrische be
woordingen over Het Loo en het Huis
ten Bosch schrijft, schenkt zij nauwelijks
aandacht aan Noordeinde 68. Op blz. 38
lezen we er nog het meest over: 'De ka
mers van moeder op het Noordeinde la
gen in een vleugel, die alleen uitzag op de
achterkant van de daken van de Molen
straat. Tussen haar ramen en die dakpro
fielen was een hoge muur, die een bin
nentuintje van het paleis begrensde. In dit
tuintje stonden oude hoge bomen, waar
in ontelbaar veel duiven 's winters be
schutting zochten voor de stormen. Het
bovenste gedeelte van de muur was op de
hoogte van onze ogen, daar keken wc dus
altijd tegenaanZo was onze blik geheel
ingesloten en van de rest van de wereld
zagen we niets.' Een herinnering uit de
tijd, dat de prinses nog een kind was.
Voor ons, die bij de uitoefening van ons
beroep, vele jaren uit een achterkamer
van een huis aan de Molenstraat tegen een
vleugel van het paleis hebben aangekeken
en het paleis ook verscheidene keren be
zochten, is het Huis van Goudt nimmer
inspirerend geweest en heeft het ook
nooit een 'koninklijke' indruk op ons ge
maakt. Maar het is waar, in de tijd dat
Willem Goudt het liet bouwen, was het
voor Den Haag wèl naar aanzien en om-
vang.een vorstelijk verblijf.
v.d.W.
Bronnen:
Prinses Wilhelmina: Eenzaam maar niet alleen;
1959
Jaarboeken van Die Haghe
F. Allan: De stad 's-Gravenhage; 1859
Johan Gram: 's-Gravenhage in onze tijd; 1893
Jacques R. W. Sinnighe: Haagse paleizen; 1959
Secundus: De Residentiebode; 1936
T. Riemers: Specie (bedrijfskrant HBG); 1978