230 dat komt wel terecht. De mensen van de
plantsoenendienst in Utrecht weten er al
les van. Kijk maar naar hun tuin in de niet
zo ver van het convent gelegen klooster
hof naast de Domkerk. Je moet er wel
geregeld aan werken en dat kan een be
zwaar zijn. Maar toch. Goed, wie in deze
rustgevende atmosfeer van het Catharij-
neconvent vertoefde, gaat zeker ook naar
binnen. Dat moet via de Zuilenstraat,
met uitstekend gerestaureerde oude hui
zen, en de Nieuwe Gracht (nr. 63), waar
een herenhuis staat op de plek waar eer
tijds het brouwhuis van het convent was
gevestigd. Dat brouwhuis is weg, jam
mer genoeg, en het huis dat de stadstim
merman er in 1620, ten behoeve van
zichzelf, van maakte, is wat het front be
treft niet zo bijster interessant. Er is teveel
aan vertimmerd in de loop ter tijden. Nu
is dat grote huis uitstekend gerenoveerd
als entreegebouw van het museum. Dat
was een heel karwei. Het gebouw, dat
van buiten bekeken een ietwat puriteins
karakter draagt en dat mag, wat mij be
treft, gerust in Utrecht, was voor de res
tauratie in gebruik als laboratorium en de
gevolgen daarvan waren goed zichtbaar:
groen en geel uitgeslagen muren. Het ge
bouw was verkrot. Het is nu een ruim en
fraai entree van het museum geworden.
Intussen twee dingen: het huis waarin de
medicijnmannen van het pharmacie-
laboratorium hun werk verrichtten, geeft
aan de achterzijde uitzicht op het chirur
gijnshuis van het oude convent. Want het
convent was eeuwenlang een hospitaal.
Er zijn bij de graafwerkzaamheden voor
de restauratie zalfpotjes gevonden alsme
de aardewerken pijpjes waarmee.de pa
tiënten vermoedelijk heilzame kruiden
inhaleerden. Goed, er is dus toch sprake
van een band tussen het verre verleden en
het jongste, althans tot voor kort. Een
ander verband, en dat is het tweede punt:
we zitten in het ingangsgebouw op de
plek waar eens het brouwhuis van de
kloosterbroeders stond. Nu, aan het als
entree en receptie gerenoveerde heren
huis is een restaurant toegevoegd waar
men zich kan verpozen bij een hapje en
een snapje. Daarin leeft de traditie van het
brouwhuis voort.
Intussen komen we terecht in de bouw
geschiedenis van het convent. Tussen,
laten we nu maar zeggen het brouwhuis
en het kloostercomplex is een onder-
3
PREEKSTOEL MET DOOPHEK UIT WARDER,
CA. 1750; EEN VAN DE PRONKSTUKKEN VAN
HETMUSEUM
FOTO'S: RIJKSMUSEUM HET
CATHARIJNECONVENT. UTRECHT
doorgang gemaakt, een kelder als het
ware, een lage brede overkoepeling en
daarmee is nu eindelijk in onze tijd met
uiteraard eigentijdse contructiemethoden
gerealiseerd wat de bouwers altijd voor
ogen heeft gestaan: een verbinding tussen
convent en brouwhuis. In die doorgang
komen de eerste tijden van het christen
dom in ons land tot leven, maar ik moet
me, hoe moeilijk me dat ook valt, beper
ken tot de bouwkunst.
De bouwgeschiedenis, beter gezegd de
verbouwings-geschiedenis van het Ca-
tharijneconvent is nogal ingewikkeld.
Die geschiedenis begint in de 12e eeuw
want bij de recente restauratie werd een
waterput opgegraven met tuitpotten en
kannen uit die tijd, ja zelfs fragmenten
van romeins aardewerk. In 1366 werd
een gasthuisje met 7 dubbele bedden
overeind gezet bij een kapel van St. Aeg-
ten. In 1468 kwamen de Karmelieten er
aan te pas en zij begonnen er te bouwen
aan een kerk en een klooster. Dat verliep
traag want de Karmelieten waren arm. In
1529 vestigden er zich dejohannieters, de
ridders van St. Jan, maar zij vonden de
behuizing te krap, Karei V stelde hen
financieel in staat om een fikse uitbrei
ding te realiseren. Ook werd het bouw
terrein vergroot. Dejohannieters bouw
den nieuwe ziekenzalen.
In de reformatietijd valt het convent in
handen van de Calvinisten, maar het
blijft voorlopig nog een hospitaal. De in
komsten werden echter onder protes
tantse gegadigden verdeeld. Na 1600
stierven de Johannietcrs langzamerhand
uit. Het convent werd tenslotte geleide
lijk aan een wereldlijk ziekenhuis.
Dan begint een geheel nieuwe fase in de
geschiedenis. Het hospitaal wordt ook
bestemd voor de verpleging van Engelse,
Franse of andere gewonde soldaten. De
eerste hoogleraar in de medicijnen te
Utrecht geeft er aan de ziekbedden zijn
colleges voor de studenten en vanaf 1636
kan men spreken van een academisch zie
kenhuis. Na de 17e eeuw gaat het gast
huis langzaam maar zeker zijn einde tege
moet. De Staten van Utrecht verkopen
de landerijen, later ook de gebouwen. Ik
bespaar u een overzicht van datgene wat
er sindsdien gebeurde.
Het verviel tot een logement van passan
ten, onderofficieren en soldaten en vanaf
1852 wordt de grote refter verhuurd aan