I
216 stel van woonhuizen (en van monumen
ten, die op dit moment - of tot nu toe nog
nooit - een woonbestemming hadden),
die alleen door splitsing in een aantal ap
partementen te hanteren maten krijgen,
kan vrijwel geen particulier beginnen.
In kringen, die men onwetendheid nau
welijks kan verwijten - maar soms toch
ook bij mensen of groepen van mensen,
die beter konden weten - blijkt de ge
dachte te hebben postgevat dat de bezig
heden van de instellingen bijzonder lu
cratief zijn. Men wijst dan op de hoge
huurprijzen en de forse koopsommen,
die gevraagd (moeten) worden. Ge
vraagd moéten worden want de instellin
gen moeten maar zien dat zij bij de ex
ploitatie van hun bezit de eindjes aan el-
kaar knopen. En die op het eerste gezicht,
forse koopsommen worden gebruikt om
nieuwe projecten te kunnen aanpakken.
Zonder deze zakelijke aanpak zou er al
lang geen sprake meer zijn van woon-
huisrestaurerende instellingen.
Toch wordt ook getracht zoveel moge
lijk te doen aan „sociale" restauraties,
d.w.z. restauraties van eenvoudige pan
den op een zo goedkoop mogelijke ma
nier. Terzijde: door het werk van de in
stellingen komt toch al een groep mensen
aan bod, die anders hun ideaal te kunnen
wonen in een oud huis nooit zouden heb
ben kunnen realiseren. Maar in het bij
zonder als de gemeentelijke overheid be
reid is te subsidiëren m.b.t. de exploita
tietekorten (zoals bijv. de gemeente
Utrecht doet aan Het Utrechts Monu
mentenfonds) ontstaan daar ruimere mo
gelijkheden toe.
Na het voorgaande zal duidelijk zijn dat
het reilend en zeilend houden van een
woonhuisrestaurerende instelling geen
eenvoudige zaak is. Niet alleen is deskun
digheid op verschillende terreinen (juri
disch, financieel, restauratietechnisch)
nodig, maar bovendien moeten de be
stuurders over een grote dosis optimisme
en doorzettingsvermogen beschikken.
De problemen zijn de laatste jaren nog
toegenomen door de vele subsidierege
lingen (die bovendien in een nauwelijks
bij te houden tempo worden gewijzigd)
en het woud van bouwvoorschriften, ge
koppeld aan de respectabele wensen van
buurtbewoners om te kunnen „inspre
ken" in wat er in hun omgeving gaande
is. Bedacht moet worden dat alleen enke
le grotere instellingen beschikken over
een eigen professioneel apparaat. Maar
ook dat kan - klein en overbelast als het
pleegt te zijn - de steun van vrijwilligers-
bestuursleden niet missen.
Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat
al geruime tijd bij een deel van de bestu
ren de wens leefde om tot een regelmatig
contact te komen waarbinnen kennis en
ervaringen zouden kunnen worden uit
gewisseld. Dit verlangen leidde-na enig
voorbereidend overleg - in december
1974 tot de op richting van de vereniging
landelijke federatie Het Behouden Huis,
federatie van woonhuisrestaurerende in
stellingen in ons land, thans gevestigd in
het Huis De Pinto aan de St. Antonie-
breestraat te Amsterdam. In de afgelopen