voor, waarbij min of meer openlijk gele genheid, aanleiding of soms zelfs op dracht tot vernieling wordt gegeven door onwillige eigenaren en dergelijke. Een treffend voorbeeld van de mogelijke gevolgen van onvoldoende toezicht op het onderhoud levert het Kareol in Aer- denhout, gemeente Bloemendaal. De trieste ontwikkelingen rond het Kareol zijn een voorbeeld van de excessen wel ke, wil een monumentenbeleid in ons land nog enig effect hebben, krachtig moeten worden geweerd. Naar de me ning van velen ontbreken hiertoe even wel op dit moment de wettelijke moge lijkheden. Dan wordt echter, naar ons idee, voorbij gegaan aan de reeds nü in de Monumentenwet verankerde mogelijk heid van controle. Artikel 14 lid van 2 bepaalt namelijk onder andere dat het zonder vergunning van de minister van CRM of in strijd met bij zodanige ver gunning gestelde voorwaarden, verbo den is een beschermd monument te her stellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ont sierd of in gevaar wordt gebracht. Het is hierbij van belang dat bij de behandeling van de Ontwerp-Monumentenwet in 1960, naar aanleiding van het schrappen van artikel 16, inhoudend de onder houdsplicht, door de toenmalige staatssecretaris, de heer Scholten, werd opgemerkt dat uiteindelijk de rechter zal moeten uitmaken wat onder „in gevaar brengen" moet worden verstaan. Hij was in dit verband van mening dat hiermee slecht onderhoud of verwaarlozing vol doende kan worden tegengegaan. Uit bij de Rijksdienst voor de Monumen tenzorg ingewonnen inlichtingen is ons evenwel gebleken dat van acties waarop door de toenmalige staatssecretaris werd gedoeld tot op heden slechts sporadisch sprake is geweest. Deze acties kunnen hun basis vinden in de artikelen 17 (poli- dedwang), alsmede 28, 29 en 30 (straf baarstelling) van de Monumentenwet. In de praktijk blijkt dat als er wordt opge treden veelal de weg van strafbaarstelling en beboeting (maximaal 10.000,- of 1 jaar gevangenisstraf) wordt gekozen. Dit resulteert zelden in het daadwerkelijk in halen van het achterstallig onderhoud. Van de mogelijkheid van polidedwang, het op kosten van de eigenaar doen her stellen, wordt vrijwel geen gebruik ge maakt. Van de zijde van de Rijksdienst is men hiermee uitermate voorzichtig. In dit verband zij opgemerkt dat er plan nen zijn tot wijziging van de Monumen tenwet op een aantal punten. Aanvanke lijk zou een nieuw artikel 14 zijn voorge steld met daarin opgenomen een verbod op het zodanig verwaarlozen oflaten ver waarlozen, dat het onderhoud van het monument niet langer is gewaarborgd. Blijkens zeer recente uitspraken van de staatssecretaris van CRM, de heer Wallis de Vries, zijn deze plannen weer van de tafel en wordt nu uitsluitend gewerkt aan een - op zich zonder meer noodzakelijke - onderhoudsregeling in het kader van de subsidiëring. verwaarlozing2) van het monumenten bestand. De staat van onderhoud is nota bene één van de belangrijkste criteria voor plaatsing op of afvoering van de lijst. Het is zoals gesteld vooral een orga nisatorisch probleem dat zal moeten worden opgelost teneinde hieraan de no dige aandacht te kunnen schenken. In concreto komt het erop neer dat de Rijks- dient voor de Monumentenzorg qua be zetting nu eenmaal fysiek niet bij machte is om toezicht te houden op het wel en wee van alle beschermde monumenten in ons land. Pleidooien voor meer man kracht hebben weinig resultaat gehad, nog afgezien van de haalbaarheid en wen selijkheid van het handhaven van een dergelijke centralistische benadering. De Ook zonder een wetswijziging zijn echter naar onze mening reeds voldoende mogelijkheden om verwaarlozing te voorkomen aanwezig. Met name een te grote mate van voorzichtigheid bij toe passing van de wet is wind in de zeilen van de nog steeds aanwezige onwillige eigenaar. Het verdient daarom aanbeveling terzake een meer krachtdadig beleid te voeren. De ANWB is er zich van bewust dat deze wens consequenties heeft in het personele en vooral in het organisatorische vlak. Het gaat echter de verkeerde kant op met de Monumentenzorg in Nederland als de betekenis van plaatsing op de Monumen tenlijst op zo'n eenvoudige wijze kan worden ondermijnd door moedwillige mogelijkheid echter om de lagere over heden dit toezicht toe te vertrouwen is naar ons idee onvoldoende benut. Inci denteel heeft weliswaar overleg plaats, doch een formele verantwoordelijkheid van de gemeenten en eventueel de pro vincies in deze ontbreekt grotendeels.3) Het klimaat lijkt met name op gemeente lijk niveau op dit ogenblik zeker gunstig voor een herverdeling van de taken. Steeds meer gemeentebesturen geven blijk van een toenemend besef van hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de zorg voor de monumenten als essentieel bestanddeel van het leefmilieu. Het verdient aanbeveling deze positieve tendens ook formeel te bekrachtigen. Daarmee zullen ook gemeenten, die op

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1979 | | pagina 16