Het perspectief van Monumentenbeheer
164 Vijf thema's waren onderwerp van dis
cussie in een gelijk aantal werkgroepen,
die op de Nationale Monumcntcnstudie-
dag van de NCM in discussie zijn gegaan
over de schriftelijk voorbereide inleidin
gen. Voor die discussie was nog geen
twee uur uitgetrokken. Deze betrekkelijk
korte tijd in aanmerking nemende slaag
de men er in de plenaire vergadering in de
middag samenvattingen of conclusies
voor te leggen, die een aantal deelnemers
aan de studiedag aangreep om vragen te
stellen en opmerkingen te maken die
door een forum, bestaande uit de inlei
ders en voorgezeten door de heer Von-
hoff, werden beantwoord. Zoals op vori
ge monumentenstudiedagen het geval
was, gaf deze discussie niet op alle vragen
een uitputtend antwoord, maar dat komt
wel als de volledige rapportage van deze
dag verschijnt.
Werkgroep I had tot onderwerp: Onder
hond en beheer. Hier waren inleiders de
heren Walter Kramer, ere-voorzitter van
de Stichting Monumentenwacht Neder
land, dr. Regn. Steensma, voorzitter van
de Stichting Alde Fryske Tsjerken, als
vertegenwoordiger van het Samenwer
kingsverband Stichtingen Oude Neder
landse kerken en drs. U. F. Hylkcma,
bestuurslid van het Utrechts Monumen
tenfonds.
De discussie in deze werkgroep is samen
gevat in een aantal punten, die we hier
laten volgen met het voorbehoud, dat er
hier en daar op een enkel onderdeel nog
wat „bijgeschaafd" kan worden. Dit
voorbehoud zal de lezer ook in acht moe
ten nemen bij de samenvattingen van de
overige werkgroepen, zoals hierna
vermeld.
Subsidieregeling voor Onderhoud en
beheer:
1Het is dringend geboden dat er een
subsidieregeling voor onderhoud van
monumenten komt. Een onder
houdsplicht moet in elk geval gelden
voor die gevallen waar bij de subsidie
aanvaarding dit is overeengekomen.
Daar moet dan ook wel strak de hand
aan worden gehouden. In subsidiere
geling voor onderhoud zou ook een
regeling voor conservering moeten
worden opgenomen.
2. Bij veel restauraties van kerken zou
meer op de gebruiksmogelijkheden
voor zowel liturgisch als sociaal-
cultureel gebruik gelet moeten wor
den. Het moet mogelijk zijn om, met
inachtneming van de harmonie van de
totaliteit, meer eigentijdse voorzie
ningen ten behoeve van vooral
sociaal-culturele functies te treffen.
3. Een monument is per definitie nooit
functieloos. Functie is immers een rui
mer begrip dan alleen gebruik. De
functie dient wel steeds duidelijk om
schreven te worden.
4. Kleinschalige organisatie van het
onderhoud en beheer is noodzakelijk
in verband met de waarde van het mo
nument en is daarnaast aantoonbaar
goedkoper. Dit zou ondersteund kun
nen worden door een fiscale aftrek-
regeling.
Werkgroep II had tot onderwerp: Nieuwe
functie voor monumentale gebouwencomple
xen. Deze werkgroep stond onder voor
zitterschap van drs. C. F. L. M. Heer-
kens, initiatiefnemer bestemmingsveran-
dcring van het Janninkcomplex in En
schede. Hier kwam men tot de volgende
samenvatting:
1Het verdient aanbeveling om op ge
meentelijk niveau een inventarisatie te
maken van grootschalige gebouwen
complexen voordat deze leeg komen te
staan. Rijk en provincie treden in deze
voorwaarden-scheppend op. Deze in
ventarisatie kan het beste geschieden
door samenwerking van gemeente
met plaatselijke initiatiefnemers en
groeperingen.
Bij de inventarisatie moeten de
randvoorwaarden ten aanzien van ge
bruiksmogelijkheden worden aange
geven.
2. Veel grootschalige complexen gaan
nodeloos verloren, doordat het den
ken over nieuwe functies pas na leeg
stand begint, het verdient daarom
aanbeveling, om naast een inventari
satie van gebouwen (potentiële aan
bodszijde van de gebouwenmarkt) bij
voortduring der potentiële functies,
de vraagzijde te inventariseren. Met
andere woorden: het afstemmen van
vraag en aanbod op de gebouwenmarkt
3. Ten behoeve van het onderzoek naar
de afstemming van vraag en aanbod
ten aanzien van een concreet gebouw
dienen (door de gemeenten) onder
zoeksgelden beschikbaar te worden
gesteld. Veel projecten blijken in de
praktijk niet van de grond te komen,
omdat dit onderzoek niet of onvol
doende kan plaatsvinden.
4. Analyse van gebouwen-complexen
op hun waarde dient te geschieden
vanuit de:
- stedebouwkundige optiek,
- bouwkundige optiek,
- sociaal-planologische optiek,
- cultuur-historische optiek.
5. Is een dergelijk bestemmingsproject
op gemeentelijk niveau eenmaal rond,
dan staat het gebrekkige inter- en
intra-departementale overleg voort
varende afronding van het project to
taal in de weg. Daarom: simpeler re
gelingen en beter overleg!
Solitaire monumenten van grote cultuurhisto
rische waarde waren het onderwerp van
discussie in werkgroep III, die onder
voorzitterschap stond van ing. P. L. de
Vrieze, architect B.N.A., en technisch
adviseur van de Bond Heemschut in Gro
ningen. De slotconclusie werd samenge
vat in een tiental punten:
1De huidige trend is eerst bestem
ming en dan restaureren. De kritiek
daarop is datje een gebouw goedko
per op wachtgeld kan zetten door het
voorlopig te onderhouden en dan te
restaureren en dan pas de bestem
ming te bepalen. Zolang namelijk
een gebouw niet gerestaureerd is, is
de belangstelling gering. Een ge
bouw behoeft eigenlijk per se geen
functie te hebben om gerestaureerd
te worden.
2. Gebouw zo weinig mogelijk mu
seumfunctie geven en zo veel moge
lijk een maatschappelijke functie.
3. Woonhuizen hebben nu voorrang op
grote solitaire monumenten. Een
kritiek daarop is dat dat niet juist is.
4. Er wordt gepleit voor een instantie
die gaat beoordelen of een gebouw
functieloos mag blijven bestaan.
5. Er wordt gepleit voor vrijwilligers-
diensten voor grote monumenten
zoals in Engeland, ter beheer.
6. In het algemeen bestemmen de over
heden de functie van grond en ge
bouwen. Maar bij monumenten stelt
de overheid dat de eigenaar eerst
maar een bestemming moet vaststel
len. De overheid ziet het behouden