In de loop van de 14de en de 15de eeuw zet een vergotiseringsproces van in- en exterieur in. De buitenmuren der zijbeu ken verdwijnen achter een rij kapellen en omstreeks 1430 werd de houten afdek king van de oorspronkelijke basilica ver vangen door een laat-gotisch stenen net- gewelf. waarvan de indeling identiek is aan die welke Rarler kort tevoren had toegepast bij de overkluizing van de St.- Vituskathedraal te Praag. Gelijktijdig werden de oorspronkelijke romaanse lichtbeukvensters van het schip vervan gen door een veel grotere in gotische vor men. Van buitenaf gezien beslaan zij na genoeg de ruimten tussen de platte, van impostlijsten voorziene lisenen en de daartussen aangelegde blinde bogen. De- vensters van de oorspronkelijke zijbeu ken verdwenen bij de bouw der kapellen- reeksen. Toch zijn er twee bewaard: de- ene bevindt zich. dichtgemetseld, achter het dak boven het Bergportaal. het twee de recht daartegenover boven het portaal naar de westelijke vleugel van de kloos tergang. Het heeft nog zijn, wellicht iets ingekorte oorspronkelijke vorm, maar werd van een gotische driepasje voor zien. Ten behoeve van het gewelf werden de muren van het schip verhoogd door middel van een strook uit mergblokken bestaande en tevens werd het-op Maas- landse wijs - lagere transept met schip en koor op gelijke hoogte gebracht. Steun beren en luchtbogen completeerden het geheel. Wat de drie pandgangen en het daarbij aansluitende. doorCuypers totaal herbouwde kapittelhuis betreft, zij date ren eveneens uit de 14de en 15de eeuw. Over de vrij grondige ingrepen van de 18de eeuw hoeft niets te worden gezegd, aangezien die bij de neo-gotische restau ratie van de late 19de eeuw vrijwel volle dig zijn weggewerkt. Deze restauratie bracht ook met zich mee, dat de bekroning van de westbouw een nieuw aspect kreeg. De toen bestaan de was een schepping van de Luikse ar chitect Etienne Fayen. Zij dateerde uit 1767 en vertoonde laat-barokke vormen. Fayen had de beide zijtorens door een tussenstuk van gelijke hoogte verbon den, dat bekroond werd door een slanke koepelbouw met hoge spits. De beide zijtorens kregen een bescheidener bekro ning van verwante vorm. Waarlijk, zoals uit prenten, tekeningen en oude foto's blijkt, een zeer geslaagde oplossing. Hieraan was al een andere voorafgegaan, gebouwd door zekere Jan Pijcns. Hij plaatste tussen de beide zijtorens een ruimte voor het ophangen van de door Caspar en Willem Moer gegoten grote klok en bouwde er in 1556 een hoge to renspits bovenop. Cuypers verwijderde in 1886 de schepping van Fayen en trok, tussen de beide zijtorens vrijstaand, een zeer uitgerekte en slecht gedetailleerde spits op. Bovendien kregen de zijtorens aan Rijnlandse voorbeelden ontleende bekroningen. De middentoren ging op 9 september 1955 door brand verloren. Al leen het benedenstuk, dat als klokhuis fungeerde, bleef behouden In de jaren 1961-1963 werd een begin gemaakt met de restauratie van het inte rieur der kerk. Men beperkte zich bij die gelegenheid tot de absis en de koortra vee, waarbij de tijdens Cuypers' restaura tie aangebrachte schilderingen en over schilderingen werden verwijderd. Hier door ontstond een grote discrepantie tus sen het koor en de rest van het gebouw. De restauratie-architecten van nu staan niet alleen voor de problemen die gescha pen zijn door de fameuze „tand des tijds"maar ook voor die welke vooraf gaande restauraties oproepen. Gelukkig is het zo, dat heden ten dage het principe van ..stijleenheid" en ook zelfs van stijlzuiverheid" is afgezworen en tevens beseft men de waarde van de inbreng van alle perioden, of die nu stammen uit de middeleeuwen, de barok dan wel de 19de of 20ste eeuw. Toch dient men hier weer niet in den blinde te werk te gaan, immers niet ieder element van de I9dc-eeuwse bijdrage is daarom per se een kunstwerk en dient dus te worden gehandhaafd. Wanneer Cuypers bij het herstellen en aanvullen van de zich aan het Bergportaal bevindende sculpturen vergissingen be gaat, die de iconologische zin van het geheel in de war sturen, dan zal het o.i. toch wel voor de hand liggen dat een dergelijke ongerijmdheid wordt verwij derd. Geheel anders ligt het wanneer wij te doen hebben met kunstprodukten uit die periode. Dan immers is uiterste voor zichtigheid geboden. Wij denken hierbij aan altaren, beelden, schilderingen, ge brandschilderde vensters en dergelijke. Maar ook hier schuilen uiteraard proble men. Wat het exterieur betreft, doen zich be trekkelijk weinig moeilijkheden voor. Men kan slechts hopen dat de restauratie architecten hun aandacht geven aan de zuidwand van de westbouw, die door de 19de-ecuwse herstelling, toen blijkbaar een groot aantal aangetaste stenen ver vangen werden, het aanzien heeft gekre gen van een lappendeken. De toepassing van een aan het bestaande verwant mate riaal zou hier een oplossing kunnen bie den. Een belangrijk punt zijn beide in-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1979 | | pagina 16