In Drenthe kwam in menig geval Monumentenwet te laat de 100 Op 2 april 1861 zendt de commissaris des Konings een circulaire aan de gemeentebesturen in Drenthe. Hij vraagt daarin de aandacht voor een, eveneens tot dé gemeentebesturen gerichte brief van de Koninklijke Academie van Wetenschappen. De academie schreef: .gebouwen en gedenktekens, waaraan zich de herinnering van roemruchtige feiten of grote mannen verbindt, tegen ondergang of verwaarlozing te bewaren; kunststukken van vroeger tijden, overblijfsels van vroegere beschaving tegen vernietiging, slooping, beschadiging, verminking, ook tegen goed gemeende maar dikwerf verderfelijke en onoordeelkundige herstelling, bijwerking, vervorming te behoeden Interessant is, dat hier het probleem van het monumentenbehoud alleen van de wetenschappelijke kant 'werd benaderd. Het monument werd gezien als een bron voor historisch onderzoek. De waarde uit esthetisch oogpunt werd geheel verwaarloosd. Misschien wel terecht in een tijd, die de oude architectuur vooral.zag als een uiting van de weinig ontwikkelde smaak van vorige geslachten en die haar eigen bouwsels als licht, ruim en frisch" plaatste tegenover de onzindelijkheid" van het oude. Een standpunt dat misschien nog niet overal is overwonnen. Of er in Drenthe op de circulaire gere ageerd is? Op 15 januari 1872 herhaalde de commis saris des Konings zijn vorige verzoek en vroeg voorts, de minister van binnen- landsche zaken in te lichten over de toe stand van de monumenten in de gemeen ten. Wederom, of erop gereageerd is? Zouden de gemeentebesturen wel ge meend hebben dat er in Drenthe (behalve hunebedden) zulke monumenten waren? Oude boerderijen zullen zij zeker niet daarvoor hebben aangezien. De kerken wèl? Wanneer wij zien, wat er in 1856 voor de kostelijke kerken van Odoom en Emmen in de plaats is gekomen, en wat men in Sleen in 1882 met de gevels van de kerk uithaalde, dan betwijfelen wij dat. Op 18 maart 1876 verscheen er weer een circulaire van de commissaris des Ko nings. De academie had geen bemoeienis meer met de „gedenktekenen", daartoe was nu een nieuwe instantie opgericht: ,;HetCollegie van Rijks-adviseurs, belast met het opsporen en onderzoeken van gebouwen en van voorwerpen gewigtig voor de Vaderlandsche Geschiedenis en Kunst, en met het beramen van de tot het behoud daarvan noodige maatregelen". Dit Collegie benoemde in Drenthe twee bestuursleden van het museum tot cor respondent, mr. L. Oldenhuis Gratama en mr. W. L. Schiffer, beiden te Assen. Overigens, onverdeeld gelukkig was men met dat Collegie niet. De leden kwamen allen uit Holland en Zeeland. Protesten werden geuit, maar zonder ge volg. Is er iets nieuws onder de zon? Het bestuur van het Provinciaal Museum riep nu de kerkvoogdijen op, nadere me dedelingen te doen over hun kerkge bouw (ook toen al bewoog het museum zich op het terrein der monumenten zorg!). Uit Gieten, Dalen en Schoone- beek kwam antwoord. De rest zweeg in alle talen. Uit Gieten kwam een beschrij ving van een wapenbord en enige graf zerken, uit Dalen zond men de opschrif ten op de torenklokken, uit Schoonebeek deelde men meedat er niets mee te delen was. Een echt bemoedigend resul taat. In de jaren voor de Tweede Wereldoor log komt de monumentenzorg in Neder land op gang. Ook in Drenthe wordt er dan, incidenteel, wel eens gerestaureerd, eigenlijk alleen aan kerkgebouwen. De provincie hield zich afzijdig, al verleende zij wel - bescheiden - subsidies in geval len, waarin ook het rijk subsidieerde. Een eigen taak op dit terrein zag het provinci aal bestuur in die tijd kennelijk niet. In de eerstejaren na de Tweede Wereld oorlog is dat niet anders. De restauratie van het koor van de kerk te Vries krijgt aanvankelijk (1946) een subsidie van 2%. De korenmolen in Rolde in 1948 krijgt 6%. In datzelfde jaar vraagt Vries voor de restauratie van het schip van de kerk 10%. Er wordt daarbij verwezen naar andere provincies die 15% geven, maar zóveel durft men toch niet te vra- gen. w

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1979 | | pagina 60