Leidse universiteit wil duidelijk contact met oude binnenstad 1 lais Dit is het tweede artikel over de plaats van de Rijksuniversiteit in de Leidse gemeenschap. Na een min of meer his torische beschouwing in ons januari nummer, thans een globale uiteenzet ting over de bouwplannen van de uni versiteit. Herman Singelenberg sprak hierover met de projectleider ir. D. Mooij. „Van een universiteitscentrum (dat toch hier een architectonisch middenpunt zou moeten zijn) is geen sprake. De gebou wen zijn overal verscpreid en vormen nergens een opmerkenswaard geheel." Wie in dit blad een eerder artikel heeft gelezen over de invloed die de universi teit in de loop der tijd op de bebouwde omgeving van Leiden heeft uitgeoefend zal hem ongetwijfeld herkennen: de ruig van zich afmopperende architect C. J. Blaauw, die niet alleen bekendheid ver wierf met zijn Leidse stadhuis, maar vooral ook om zijn sappige beschouwin gen in Bouwkundig Weekblad en Archi- tectura, waaruit wij hierboven zijn gram anno 1927 citeren. Watkan er in goed vijftig jaar niet veran deren in de wereld! Zo onwaarschijnlijk saai en onbenullig als de universitaire ge bouwen van toen aan Blaauws geoefende oog „verschenen", zo spectaculair - verwachten velen - zal ruim een halve eeuw later het nieuwe universitaire bou wen gestalte gaan krijgen in het zg. „Witte Singel-Doelenproject", pal tegen het Leidse oude centrum aan. Destijds her en der verspreide doornen in Blaauws oog, straks dan toch dat door hem en vele anderen langverbeide „opmerkenswaard geheel", waarvoor komend voorjaar metterdaad de eerste paal de grond zal ingaan. Inderdaad ten leste in de binnen stad: „een universiteitscentrum", dat op zijn wijze nu tóch „een architectonisch middenpunt" zal worden... De basisvraag voor eerder bedoeld arti kel was: welke invloed heeft de universi teit „van jongs af aan" op het karakter van Leiden als stad gehad? In dit verhaal de toekomst: wat „gebeurt" er eigenlijk vanwege diezelfde universiteit in het oude en toekomstige Leiden? Eerst dat „Witte-Singel-Doelenproject" (WSD-project). Het gaat hier om een conglomeraat van faciliteiten voor een 3000, zoals dat heet „onderwijsvragen- de" studenten. Om voorzieningen waar aan al in de jaren vijftig de behoefte be gon te ontstaan: omdat er al sprake was van een chronische ruimtenood èn omdat er inderdaad een steeds onwerkbaarder versnippering over de stad bestond (en bestaat!), maar daarnaast vooral ook om dat er nu eenmaal een toenemende be langstelling voor bepaalde studierichtin gen manifest werd. In totaal werd als antwoord op dit behoeftenpatroon een netto-oppervlak van een 40.000 m2 ont worpen. Door een combinatie van vijf met elkaar overleggende, maar toch in volledige zelfstandigheid werkende ar chitecten: Ahrens-Kleijer uit Ooster beek; H. Bosch, Tj. Dijkstra, B. van Kas teel enj. van Stigt, allen uit Amsterdam. DE FRAAIE DOELENPOORT (1645), HET ENIGE OVERBLIJFSEL VAN DE ST. JORISDOELEN, MET DAARACHTER (THANS) HET ARSENAAL. DE POORT BLIJFT BEHOUDEN FOTO: COR VAN WANROOY, LEIDEN De groep had van meet af aan een alge mene, gezamenlijke verantwoordelijk heid, maar die liet uiteraard de pure eigen individuele verantwoordelijkheid onver let. En als onpasseerbare - want QQ me deverantwoordelijke -, maar tevens graag aanvaarde „praatpaal" was daarbij steeds de figuur van W. G. Quist, de Rijksbouwmeester, in de nabijheid. In allerlei opzichten kon hij tijdens de ont werpfase gevraagd, maar vanzelfspre kend ook ongevraagd als toets fungeren.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1979 | | pagina 20