„Leiden": beteekent dat de Universiteit"?
„Zoo zal in die lagen des volks, waar de
oefening van het verstand traditie werd,
de naam „Leiden" zich dadelijk verbin
den met de idee der wetenschap: de
Hoogeschool. „Leiden" beteekent dus
de Universiteit (voor den echten Leide-
naar is Leiden ook tegen Utrecht, Am
sterdam, Groningen, DE Universiteit)".
Wie zich met de vraag bezighoudt welke
invloed de „Rijksuniversiteit te Leiden"
zo in de loop der tijd op het bebouwde
bestand van Leiden heeft geoefend, kan
bij zijn navorsingen kleurrijke kostgan
gers ontmoeten. Eén van hen laten we dit
verhaal openen: de architect C.J. Blaa,uw
die zich ruim 51 jaar geleden al evenzeer
op genoemd onderwerp stortte. (Hij zou
nadien o.m. bekendheid krijgen met zijn
nieuwbouw aan het Leidse stadhuis). Een
hartstochtelijk man, deze Blaauw, zoals
hij in zijn artikel „Leiden als universi
teitsstad" in het toenmalige Bouwkun
dig Weekblad en Architectura (1927) aan
ons verschijnt. Met veel overgave im
mers moppert hij van zich af als hij vast
stelt: „Wanneer we van bevoegde zijde
hooren verzekeren, dat Leiden het geeste
lijk middenpunt van Nederlandsche We
tenschap is, dan moeten we dat zonder
twijfel aanvaarden. Wanneer men nu ech
ter zou denken dat deze overwegende
geestelijke invloed in het uiterlijk van het
stadje Leiden als kenbaar accent naar vo
ren treedt, dan vergist men zich deerlijk.
„Leiden", aldus nog steeds Blaauw in
1927, „toont op geenerlei wijze zich als
het geestelijk centrum, dat het op den
klank af toch is. Van een universiteitscen
trum (dat toch hier een architectonisch
middenpunt zou moeten zijn) is geen
sprake. De gebouwen zijn overal ver
spreid en vormen nergens een opmer
kenswaard geheel. Deze opmerkingen
worden gemaakt afgezien van de vraag
der schoonheid. Leiden had nog een cen
trum kunnen hebben, dat niet schoon
was, maar nu is het er in het geheel niet",
zo concludeerde genoemde architect.
Geen centrum dus, in zijn ogen. Er lijkt in
dit opzicht sprake van een verschil in ap
preciatie, of op zijn minst in definiëring,
als men deze constatering plaatst tegeno
ver bijvoorbeeld een zinsnede uit de
Volkskrant van 1 juni van 1978, waarin
wordt gesteld: „Na Amsterdam heeft
Leiden de grootste binnenstad". Inder-
De Leidse binnenstad is o.a. in 1977
enige malen onderwerp van be
schouwingen in dit tijdschrift ge
weest. Die artikelen hielden vooral
verband met de bouwplannen van de
Rijksuniversiteit. Binnen de burgerij
was en is niet iedereen gelukkig met
de voornemens van de universiteit.
De Leidse binnenstad telt ca. 1100
monumenten en het is begrijpelijk,
dat vooral Leidenaren en oud-Leide-
naren bezorgd zijn over het bewaren
van de binnenstad, die zo rijk is aan
architectonisch erfgoed. In 1968 al
werd verzet aangetekend „tegen de
verkeersdoorbraken, tegen de sane
ring en tegen de voortdurende ver
waarlozing van de binnenstad (met
name tegen het uitbannen van de
woonfunctie)", aldus dr. N.J. M. Ne-
lissen in de discussienota „Monument
en binnenstad" van de Raad der Eu
ropese gemeenten (1976). Hij herin
nert er aan, dat er o.a. vanwege het
gemeentebestuur vele nota's en plan
nen met betrekking tot de Leidse bin
nenstad zijn verschenen. Ook in dit
tijdschrift is daaraan aandacht besteed.
We hebben „bezwaarden" aan het
woord gelaten en daartegenover een
uiteenzetting geplaatst over de inzich
ten van het gemeentebestuur. Recent
heeft men kunnen lezen, hoeveel aan
dacht er in Leiden aan één speciaal
aspect van de Leidse binnenstad, de
hofjes, wordt besteed.
daad, er wordt in dit zinnetje niet ge
sproken van een „centrum", maar als
men in dit verband aan het begrip bin
nenstad met niet al te verwerpelijke vrij
moedigheid de betekenis „centrum"
toekent, en wanneer men dan ook nog de
euvele moed bezit om ervan uit te gaan
dat aan het idee „Amsterdamse binnen
stad" stedebouwkundig en architecto
nisch gezien toch automatisch een schit-
terendheidsaspect vastzit, dan zou men
aan de op één na grootste binnenstad toch
ook een zeker schoonheidsaspect willen
toekennen. Althans luisterend naar de
Volkskrant anno 1978!
Maar Blaauw zag dit geheel anders. Hij is
werkelijk behoorlijk zuur bezig als hij
4
Nelissen constateerde al enige jaren
geleden, dat het gemeentebestuur
sterk geporteerd is voor het herstel
van dè binnenstad. Volgens sommi
gen is dat inzicht wel wat laat gerijpt.
Maar laten we dan maar zeggen: beter
laat dan nooit. Een feit is, dat er zowel
door de overheid als door particulie
ren - Stichting Diogenes, stichting
Studentenhuisvesting o.a. - wordt
gerestaureerd met veelal te weinig
middelen.
De bouwplannen van de rijskuniversi-
teit in de Leidse binnenstad zijn voor
het voortbestaan van het karakter van
die oude binnenstad van uitzonder
lijke betekenis. En dit vooral omdat er
ten behoeve van de universiteit na de
Tweede Wereldoorlog nogal wat bui
ten Leiden is gebouwd.
In universiteitskringen heeft men zich
de laatste jaren nogal eens gestoten
aan de kritiek op het beleid van het
college van bestuur. Op verzoek van
dit college heeft nu de journalist Her
man Singelenberg, die betrokken is
bij de voorlichting over het zgn. Wit-
tesingel-Doelenprojcct, een tweetal
artikelen geschreven over de beteke
nis en de bouwactiviteiten van de
rijksuniversiteit in de Leidse binnen
stad. Hierbij treft men het eerste van
de twee artikelen aan.
Red. Heemschut
neerschrijft: „Thans de schoonheids-
questie: het spreekt wel vanzelf, dat,
waar men nimmer noodig heeft gevon
den, uitbreidingen van de hooge
school tot een geheel te vereenigen, men
ook voor de aesthetische factoren weinig
aandacht over had. Inderdaad de gebou
wen van de Leidsche Universiteit zijn
ongelooflijk leelijk endor. Moest
men het gehalte van de wetenschap naar
de bouwkunst afmeten (de wetenschap
pelijke menschen hebben toch met deze
officieele bouwkunst steeds genoegen
genomen), dan zou de Leidsche weten
schap niet hoog aangeslagen worden.
Men staat er van te kijken, hoe de ge
bouwen van de Universiteit geplaatst